Lektion 10 Flashcards
de tentoonstelling
die Ausstellung en
de dame
die dame n
de dief
der dieb e
de volwassene
der erwachsene n
de vraag
die frage n
de kapper
der friseur e
de gedachte
der gedanke n
het gevoel
das gefühl e
de smaak
der geschmack ¨er
het hemd
das hemd en
de hemel
der himmel
de broek
die hose n
jeans
jeans
de jurk
das kleid er
de kolen
die kohle n
de collega
der kollege n
het merkteken
das mal e
de muur
die mauer n
de mening
die meinung en
de mode
die mode n
het nichtje
die nichte n
de pudding
der pudding
de trui
der pullover
het recht
das recht e
de ring
der ring e
de rok
der rock ¨e
de kolen
die kohle n
de paraplu
der schrim e
de juwelen
der schmuck
de steen
der stein e
het thema
das thema, themen
het begrip
das Verständnis
de grap
der witz e
aantrekken (kleren)
anziehen
houden
behalten
beledigen
beleidigen
blijven
bestehen
bespreken
diskutieren
ontwikkelen
entwickeln
haten
hassen
klimmen
klettern
laten
lassen
melden
melden
berichten, kennisgeven
merken
protesteren
protestieren
gaan wandelen
spazieren gehen
stelen
stehlen
ruzie maken
streiten
ontmoeten
treffen
vergelijken
vergleichen
verhinderen, voorkomen
verhinderen
actueel, huidig
aktuell
slecht
arm
blauw
blau
blond
blond
bruin
braun
dik
dick
eerlijk
ehrlich
eenvoudig
einfach
alleen
einzig
strak smal
eng
plat
flach
brutaal
frech
geel
gelb
grijs
grau
groen
grün
lelijk
hässlich
hoog
hoch
mooi
hübsch
licht
leicht
links
linke
modern
modern
open
offen
privé
privat
rechts
rechte
rond
rund
slecht
schlimm
smal
schmal
vies
schmutzig
vreselijk
schrecklich
moeilijk
schwer
gewoonlijk
üblich
gek, krankzinnig
verrückt
warm
warm
zacht, week, zwak
weich
ver
weit
reeds, al, inderdaad
allerdings
zo ver, tot nu toe
bisher
toen
damals
over
drüben
net als
genauso
namelijk
nämlich
lenen
leihen
