Leiden Flashcards
0
Q
opstaan
A
get up
1
Q
Taalmaatje
A
Joost
2
Q
uitslapen (geen problem) positief zich verslapen (problem) khab mondan
A
xx
3
Q
overstappen
A
chang
4
Q
uitkijken naar
A
look forward to
5
Q
aandringen op
hij dringt aan op meer huiswerk
A
insist on
6
Q
afstuderen aan
A
graduate
7
Q
meedoen aan
we doen aan de cursus mee
A
participate
8
Q
invloed
A
influence
9
Q
studieduur
A
study period
10
Q
education
A
onderwijs
11
Q
even though
A
hoewel
12
Q
geestelijk
A
spiritual
13
Q
verkeer
A
traffic
14
Q
straf
A
punishment
15
Q
tijd doorbrengen
A
spend
16
Q
beschrijven
A
image geven met praten
17
Q
overschrijven
A
met pen copieren
18
Q
geld van j rekening afschrijven
A
oppo: bijschrijven
19
Q
bekijken (zonder prepositie)
beluisteren(zonder prepositie)
(met mere concentratie)
A
kijken naar
luisteren
20
Q
vals selen (cheat) afkijken
A
taghallob
21
Q
doorkijken
A
review (barresi??)
22
Q
aankijken
A
too cheshm negah kardan
23
Q
Ik ben het eens met
A
Ik ben het ermee eens
24
met + er = ermee
tot + er = ertoe
uit + er = vandaan
naar + er = naartoe/heen
xxx
25
de collega die
| de : die
het : dat (relatief pronomen)
26
even (ver/dicht) als ....
...
27
niezen (atse)
ik niesde
| ik heb geniesd
28
graag, liever, het liefst
...
29
wij sliepen vroeger soms uit tot tien uur. ik heb een keer uitgeslapen tot 11.
....
30
de het
deze dit
die dat
....
31
de worden altijd hij
de computer
| hij
32
men
idereen (one) - singl
33
slagen
ik slaag het examen voor
34
Echter
Maar
35
zwaar
| ze zijn even zwaar als ....
licht
36
zelfs
even
37
verbaasd, verbazen
.
38
ik ben het eens met jouw
uitrukking
39
In beroep gaan
Appeal
40
Vreemde taal
Foreign