Leiden 2 Flashcards

1
Q

Gedrag

A

رفتار

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

schrikt van

A

bang voor

scared

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

boerderij

A

damdari

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

خوش

A

vrolijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

courage

A

moed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

vrezen

A

tars

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

ook

A

tevens

ik eet een koekje en ik kijk tevens naar de tv.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

strijden tegen

wedstrijd
wed: bet

A

vechten (fight)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

bestrijden (geen prepositie)

A

oppose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

aantrekkelijk

A

attractive

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

bot

hij is een bote man

A

blunt (kond)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

beschouwen

A

consider

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

vanaf hier kan ik niet mijn fiets in de gaten houden

A

keep an eye on

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

het gedonder

A

(doner: de god van oude tijd. thunder)

problem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

ik erger me aan de music

A

bad amadan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

schikken

17
Q

kenen + object

A

weten + zin (bija altijd)

18
Q

worden= to become

A

worden= aux for passive

19
Q

verslaven aan

hoeveel mensen zijn verslaafd aan alcohol of sigaretten

20
Q

ik eet een appel en intussen/ondertussen/tegelijkertijd kijk ik het huiswerk na.

A

tijdens het nakijken eet ik een appel

21
Q

koppelwerkwoorden
die is de muziek waar ik van houd
subject en object zijn de zelfde.

A

voor k.w.w. kan niet die gebruiken maar het/dat/dit is de muziek waar ik van houd.
het = the (article)- it (pronoun)
altijd zo: geen deze. dat zijn mijn dromen.

22
Q

indien

A

als (de zelfde functie)

23
Q

onder voorwaarde dat

A

als , indien

24
Q

ik ben het ermee eens

A

ik ben het eens met wat jij zegt

25
dat hangt ervn af
dat hangt af van het weer
26
Je ziet soms door de bomen het bos niet meer.
Xx
27
ze is heel direct en eerlijk
ze is rechtdoorzee
28
dat vind ik kortzichtig
shortsighted nearsighted kotah binane