Lecture 4 Flashcards

Soorten onderzoek

1
Q

basis/fundamenteel onderzoek

A

test theoriën, generalizatie, veelomvattend

Vb: hoe werkt het visuele systeem? Hoe werkt geheugen?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Toegepast (applied) onderzoek

A

vind oplossingen voor concrete problemen en vragen, beperkt

Vb: evaluatie onderzoek, impact van sociale interventies, marktonderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

translationeel onderzoek

A

past theoretische kennis toe van fundamenteel onderzoek

Vb: psychotherapie, testtoepassingen in gezondheidszorg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

kwantitatief onderzoek

A
  • focust zich op interne validiteit
  • resultaten meetbaar in aantallen en/of levels
  • statistisch testbaar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

kwalitatief onderzoek

A
  • focus op ecologische validiteit
  • vaak observationeel en beschrijvend
  • meestal non-experimenteel
  • bestudeerd natuurlijk voorkomend gedrag en motivatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

welke 4 type posities als onderzoeker heb je in observationeel onderzoek?

A

nonparticipant observation, participant as observer, observer as participant, compelte participation

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

nonparticipant observation

A
  • onderzoeker is niet bekend/zichtbaar voor deelnemers
  • minimaliseert Hawthorne’s effect
  • mogelijke ethische zorgen

Hawthorne’s effect: je gedrag veranderen puur omdat je wordt bekeken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

participant as observer

A
  • De onderzoeker neemt actief deel aan de activiteiten van de groep of gemeenschap die wordt bestudeerd
  • doelen zijn bekend, mensen weten dat ze worden geobserveerd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

observer as participant

A
  • De onderzoeker is voornamelijk een observator, met beperkte deelname aan de activiteiten van de groep
  • doelen zijn bekend, mensen weten dat ze worden geobserveerd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

complete participation

A
  • volledig ingebedde anonieme onderzoeker
  • onderzoeker mengt met deelnemers, minimaliseert Hawthorne effect
  • mogelijk ethische zorgen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is het doel van

experimenteel design

A

om causaliteit vast te stellen: oorzaak –> gevolg
- random assignment
- je kan dingen constant houden en richting van causaliteit bepalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat zijn de voordelen van experimenteel design

A

hoge mate van controle: manipulatie, procedure etc
vaak een artificial setting –> lage ecologische validiteit doordat je niet kan manipuleren en lage externe validiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat is de gouden standaard voor een experimenteel design?

A

factorieel design

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

factorieel design

A

Type experimenteel ontwerp waarbij twee of meer onafhankelijke variabelen (factoren) worden onderzocht, elk met meerdere niveaus. Dit ontwerp maakt het mogelijk om niet alleen de hoofdeffecten van elke onafhankelijke variabele te bestuderen, maar ook de interactie-effecten tussen de variabelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

hoofdeffect

A

Het effect van twee niveaus van een factor op een afhankelijke variabele wanneer gemiddeld wordt over de andere factor

17
Q

interactie effect

A

Het effect van de niveaus van een factor, afhankelijk van het niveau van de andere factor

18
Q

non-experimentele studie

A
  • geen manipulatie, geen toewijzing van condities
  • puur beschrijvend
  • laat je frequency of associatieclaims maken
  • onmogelijk om causaliteit vast te stellen
19
Q

welke steekproef strategien heb je?

A

probability sampling en nonprobability sampling

20
Q

probability sampling

A

de kans van het worden geselecteerd is bekend
creeeren van lijst van studie populatie –> sample random van deze lijst

21
Q

nonprobability sampling

A

kans van het worden geselcteerd is niet bekend

22
Q

bedreigt non-probability sampling de externe validiteit?

A

Ja! Je steekproef is niet representatief (in tegenstelling tot probability sampling)

23
Q

quasi-experimentele studie

A

Een onderzoeksontwerp waarbij deelnemers niet volledig willekeurig worden toegewezen aan behandelingen of condities, maar op basis van bestaande kenmerken of omstandigheden.
- Geen volledige willekeurige toewijzing.
- Gebruik van bestaande groepen of omstandigheden.
- Minder interne validiteit dan echte experimenten

24
Q

Wat zijn bedreigingen voor interne validiteit?

A
  • selection effects
  • history threat
  • maturation (rijping) threat
  • attrition (slijtage) threat
  • testing effects
  • observer bias, demand characteristics, placebo effects
  • regression to the mean
25
Q

regression to the mean

A

een fenomeen waarbij deelnemers worden geselecteerd op basis van extreme scores op een eerste meting, maar bij een tweede meting vertonen hun scores gemiddeld genomen minder extreme waarden en neigen ze naar het gemiddelde

26
Q
A