Lecture 3 Flashcards

1
Q

Wat zijn de 3 doelen van wetenschap?

A

beschrijven, uitleggen, voorspellen

(En controleren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is het verschil tussen wetenschap en religie?

A

Wetenschappers moeten altijd bereid zijn om hun eigen ideeën en verklaringen in twijfel te trekken en deze te verbeteren/vernieuwen obv nieuwe gedachten, ideeën, theoriën en data die binnenkomen

Bij religie en pseudowetenschap lijkt dit niet zo te zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is wetenschap NIET?

A

geen absolutisme (altijd plek voor onderbouwde twijfel)
geen garantie dat huidige theoriën waar zijn
geen garantie dat alles objectief is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waarom kan je niet zeggen dat theoriën waar zijn?

A

Wetenschap doet zn best om waarheid te benaderen, niet te bewijzen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

deductie

A

het maken van een redenering waar je premissen bij hebt, en waarbij de premissen tot conclusies leiden

deductie = logica

premissen = stellingen of aannames die aan de basis liggen van een logisch redeneringsproces

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

modus ponens

A

bevestiging van antecedent

  • als P, dan Q (als het regent blijf ik thuis)
  • P (het regent)
  • dus Q (dus ik blijf thuis)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

modus tollens

A

ontkennen van consequent

  • als P dan Q (als het regent blijf ik thuis)
  • niet Q (ik blijf niet thuis)
  • dus niet P (dus het regent niet)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waar moet je onderscheid bij maken bij deductie?

A
  • of het argument valide is –> als de conclusie logisch volgt uit de premissen is het valide
  • maar de conclusie kan alsnog onwaar zijn, ookal is het valide. Dit gebeurt als een vd premissen onwaar is!
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is het probleem van deductie?

A

Je hebt er alleen iets aan als de premissen waar zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

leidt deductie altijd tot valide argumenten en ware conclusies?

A

wel valide argumenten, niet altijd ware conclusies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waar geloven zij in?

empiricisten

A

alles wat we weten komt door obervaties/sensorische dingen die binnenkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

rationalisten

A

belangrijkste bron van kennis is onze intellectuele capaciteit en deductief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

inductie

A

redenering obv regulariteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

het verificatieprincipe

inductie

A

je kan alleen maar beweringen doen obv dat wat je observeert, en obv dat kan je de waarheid proberen te ontdekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is het probleem met het verificatieprincipe?

A

er is geen manier om de ‘waarheid’ vast te stellen van verklaringen buiten de huidige observatie

Vb: je kan niet zeggen dat omdat je 1 fles met een blauwe dop ziet, dat alle flesjes een blauwe dop hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

probleem van inductie

A

inductief redeneren kan niet rationeel worden gerechtvaardigd; je kan de veralgemenisering niet maken

David Hume

17
Q

wat betekent het dat de ‘uniformiteit van de natuur’ niet bewezen kan worden?

David Hume

A
  • De zon is elke dag opgekomen, maar je kan niet bewijzen dat hij morgen hetzelfde doet
  • Ik ben opgestaan elke dag van mijn leven, maar dit betekent niet dat ik onsterfelijk ben
  • Ik heb alleen witte zwanen gezien tot nu toe, maar dat betekent niet dat er alleen maar witte zwanen zijn
18
Q

hoe maak je een theorie volgend inductieve redenering?

A
  1. waarneming
  2. statistisch vastleggen dat de waarnemingen volgende keer gaan gebeuren
  3. algemene regel maken (theorie)

Gebeurt vaak, maar is filosofisch gezien niet de waarheid

19
Q

Wat probeerde Karl Popper?

A

hij probeerde het inductieprobleem op te lossen door het te veranderen naar deductie: falsificatie

20
Q

Falsificatie

A

Een hypothese/theorie is nooit 100% waar, maar je kan wel met zekerheid zeggen dat het niet waar is!

Je hebt maar 1 zwarte zwaan nodig om de hypothese ‘alle zwanen zijn wit’ onderuit te halen

21
Q

Hoe zet je inductie om in deductie?

A

Bevestiging (heeft inductie nodig) –> falsificatie (deductie)

22
Q

Hypothetico-deductive method

Karl Popper

A
  • Hypothesen formuleren die falsifieerbare voorspellingen genereren
  • Verzamel gegevens om de voorspellingen te testen
  • Wanneer de hypothese gefalsificeerd is: laat de theorie vallen
  • Wanneer de hypothese niet gefalsifieerd is:
    genereer nieuwe falsifieerbare voorspellingen
23
Q

Hoe heeft de empirische cyclus frictie met Popper?

A

Volgens de empirische cyclus kan een theorie nooit worden losgelaten, alleen maar aangepast