Lecture 3 & 4 Flashcards

1
Q

Communicatie

A

Een proces waaraan minimaal twee mensen deelnemen die informatie en betekenissen met elkaar uitwisselen via verbale en non-verbale boodschappen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Referentieel aspect (communicatie)

A

de boodschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Expressief aspect (communicatie)

A

de emotie die bij de boodschap zit, iets uitdrukken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Relationeel aspect (communicatie)

A

de relatie tussen de zender en de ontvanger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Appellerend aspect (communicatie)

A

Iets wat je van de ander verwacht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Perceptueel aspect (feedback communicatie)

A

Hieraan kan een zender zien of de boodschap is aangekomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Cognitief aspect (feedback communicatie)

A

Hieraan kan een zender zien of de ontvanger de boodschap begrepen heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Affectief aspect (feedback communicatie)

A

Hieraan kan een zender zien wat de ontvanger van de boodschap vindt en welke emoties de boodschap bij de ontvanger opwekt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Verbale communicatie

A
  1. Organisatorische kennis. Deze kennis is taakgericht en geeft aan welke taken er moeten worden gedaan binnen een organisatie. Dit is korte termijn communicatie
  2. Procesmatige en strategische kennis. Hierbij gaat het om planning, coördinatie van taken en beslissingen. Dit is een vorm van lange termijn communicatie. Zowel organisatorische kennis als procesmatige & strategische kennis zijn vormen van formele communicatie
  3. Dit is een vorm van informele communicatie. Hierbij gaat het om wie de werknemers zijn als organisatie. Organisaties zijn voor werknemers vaak een groot deel van hun leven. Door dingen als grappen (inside jokes, kantoorhumor), bijzondere verhalen over de oprichters va het bedrijf en jargon (vaktaal of afkortingen binnen het bedrijf) krijgt een bedrijf een identiteit en voelen werknemers zich verbonden met het bedrijf
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Non-verbale communicatie functies

A
  1. Accentueren of verzachten (door een deel van de zin die je zegt te benadrukken kan je duidelijk maken hoe je je voelt bij een bepaalde situatie)
  2. Aanvullen (door de gehele boodschap aan te vullen met een extra non-verbaal gebaar (bijvoorbeeld een knuffel of huilen) kan je duidelijk maken hoe je je voelt bij een bepaalde situate
  3. Tegenspreken (Door iets wat je zegt tegen te spreken door de dingen die je doet maak je duidelijk hoe je je voelt bij een bepaalde situatie. Je kan bijvoorbeeld zeggen dat iets grappig is, maar niet lachen)
  4. Reguleren (Door gebaren het communicatieproces aan te vullen. Je kan bijvoorbeeld iemand aanwijzen en daarmee aangeven dat hij/zij mag praten)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Kinesics

A

Alle non-verbale communicatie wat men met het lichaam uitdrukt (lichaamstaal)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Fysiek voorkomen

A

Op basis van de eerste indruk van iemand vormen veel mensen vaak een mening over die persoon. Hierbij letten mensen op lichaamsbouw, het gezicht, de haardracht en de kleding van een persoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Proxemics

A

Gaat over hoe wij de ruimte om ons heen gebruiken. Dit valt op twee manieren waar te nemen.
1. Kijken naar hoeveel afstand we houden van een ander persoon
2. Hoe we de ruimte om ons heen gebruiken. Als je dan semifixed kijkt, dan kijk je naar de inrichting van een ruimte en gaat het bijvoorbeeld over waar je gaat zitten aan een tafel. Als je fixed kijkt dan kijk je naar hoe de ruimte is ingedeeld. Een voorbeeld hiervan is dat het kantoor van de directie vaak het grootste is en het mooiste uitzicht heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Paralanguage

A

Dit gaat over hoe we bepaalde dingen zeggen. Hierbij kan je opletten wat de toonhoogte, intonatie, snelheid, accenten, volume en vocale interferenties van een persoon zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Chronemics

A

Het gebruik van tijd in communicatie. Dingen als hoelang je praat en snel reageert zijn hierbij van belang.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Levelling (verstoring communicatie niveau zender)

A

Mensen houden bewust informatie weg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Sharpening (verstoring communicatie niveau zender)

A

Mensen gaan bewust dingen overdrijven

18
Q

Reconstrueren (verstoring communicatie niveau zender)

A

Mensen gaan dan informatie naar hun eigen hand zetten, ze geven de informatie anders weer dan dat het gebeurde.

19
Q

Fysieke ruis (in de omgeving)

A

Er is veel geluid in de omgeving waardoor het erg lastig te verstaan is. Iemand draagt een zonnebril of mondkapje waardoor de non-verbale communicatie verstoord wordt.

20
Q

Psychologische ruis (in de hersenen)

A

Door vooroordelen of stereotypen van de ontvanger zal hij of zij een boodschap misschien heel anders ontvangen dan de zender bedoelde

21
Q

Semantische ruis

A

Door het gebruik van woorden die voor de ontvanger niet bekend zijn (bijvoorbeeld jargon) is een boodschap lastig te begrijpen. Dit kan door verschil in cultuur, sociaal verschil of een organisatieverschil

22
Q

Selectieve aandacht (verstoring communicatie niveau ontvanger)

A

Doordat mensen niet goed kunnen luisteren omdat er cognitieve ruimte ontstaat in de hersenen tijdens het luisteren. Hersenen hebben nog tijd om aan andere dingen te denken. Luisteren kost veel energie omdat je telkens je gedachten moet onderdrukken

23
Q

Selectieve kennisname (verstoring communicatie niveau ontvanger)

A

Er is heel veel informatie te verwerken (informatie overload). Het is heel moeilijk om alles te verwerken en dus wordt er maar een deel van de informatie verwerkt.

24
Q

Selectief aanvaarden (verstoring communicatie niveau ontvanger)

A

Mensen zullen informatie omvormen naar hun meningen en wereldbeeld. Een negatieve boodschap komt minder hard aan omdat mensen deze positiever zullen maken voor zichzelf

25
Q

Selectieve waarneming (verstoring communicatie niveau ontvanger)

A

Alles wat we waarnemen hangt af van wat we denken of verwachten te zien. De informatieverwerking loopt bij mensen niet alleen bottom-up, maar vooral ook top-down. Informatieverwerking verloopt en werkt goed door het gebruik van cognitieve schema’s.

26
Q

Cognitieve schema’s

A

Georganiseerde verzamelingen van kennis en beelden die gebruikt worden om informatie te selecteren, ordenen, interpreteren en op te slaan in ons geheugen.

27
Q

Propinquity effect

A

Dit is het effect dat mensen elkaar aardiger gaan vinden als ze elkaar vaker zien. Het ‘mere exposure effect’ geeft aan hoe meer we in aanraking komen met een bepaalde stimulus, hoe leuker en aantrekkelijker we deze stimulus vinden

28
Q

Fysieke aantrekkelijkheid

A

we voelen ons meer aangetrokken tot fysiek aantrekkelijke personen

29
Q

‘Wat mooi is, is goed’ stereotype

A
  1. Halo-effect
  2. Leereffect
  3. ‘kern van waarheid’
  4. ‘reward by association’
  5. evolutionair
30
Q

Mate van gelijkheid

A

‘Similarity attraction paradigm’. Vaak gaat dit eerst op basis van fysieke en demografische gelijkenissen. Voor het behoud van relaties zullen dezelfde meningen en attitudes gedeeld moeten worden.

31
Q

Reciprocal liking

A

Mensen voelen zich sneller aangetrokken tot andere als ze denken dat ze door hen worden gewaardeerd. Mensen passen hun mening dan aan op deze mensen. Reciprocal liking is vaak een self-fullfiling prophecy. Doordat je aardig gaat doen tegen anderen, gaan anderen je vaak ook leuk en aardig vinden en gaan ze weer aardiger terug doen

32
Q

Responsiveness and mimicry

A

Onder responsiveness vallen alle reacties op communicatief gedrag van een ander. Hoe positiever je zelf reageert op communicatief gedrag van een ander dan zal je aantrekkelijker worden gevonden, dit werkt ook andersom.

Mimicry is het vermogen om anderen na te doen en het gedrag van de ander te spiegelen.

33
Q

Mimicry

A
  1. Accenten
  2. Spreektempo
  3. Houding
  4. ‘Mannerism’
  5. Stemming
  6. Gezichtsuitdrukkingen
34
Q

Zelfbewustzijn & emotiemanagement (emotionele intelligentie)

A

Dit is de mate waarin men bewust is van het eigen gevoel en in staat is dit te herkennen en ernaar te handelen, bijvoorbeeld door het gedrag aan te passen

35
Q

Empathie (emotionele intelligentie)

A
  1. Cognitief: je kan begrijpen hoe iemand zich voelt
  2. Affectief: je voelt wat de ander voelt
  3. Communicatief: je kan uiten dat je meeleeft met de ander
36
Q

Bedachtzaamheid (emotionele intelligentie)

A

Dit is de mate waarin iemand in staat is om boodschappen te interpreteren en te produceren. Ook gaat bedachtzaamheid over de mate waarin iemand verbale en non-verbale communicative problemen kan herkennen en op kan lossen

37
Q

Bekrachtiging (emotionele intelligentie)

A

Dit is het vermogen om op een verbale en non-verbale manier de communicatiepartner te ondersteunen en te bevestigen. Hoe reageer je op wat een ander zegt, in welke mate kan je belangstelling tonen, dit kan ervoor zorgen dat mensen meer of minder over zichzelf vertellen

38
Q

Zelfonthulling

A

Het proces waarbij mensen via non-verbale en verbale uitingen over zichzelf doorgeven aan een gesprekspartner. Hierin zit een verschil in depth (hoe diep je gaat met dingen over jezelf vertellen en de breath (hoeveel dingen je zegt)

39
Q

Attributie

A

De verklaring voor het feit dat een ander iets aan jou onthuld

40
Q

Dispositional (attributie)

A

Verklaring op basis van persoonlijkheid. De persoon is een flapuit en verteld daarom persoonlijke dingen tegen jou.

41
Q

Situational (attributie)

A

Een verklaring op basis van de situatie. Dit gaat vaak vanuit beroepsposities. Verkopers vertellen vaak persoonlijke informatie in de hoop dat je iets gaat kopen.

42
Q

Personalistic

A

Een positieve verklaring. Iemand verteld iets aan jou omdat jij het bent en deze persoon jou vertrouwd.