Lecture 3 Flashcards

1
Q

Wat zijn de betekenissen van objectief, relatief en subjectief

A

Objectief: Voor iedereen hetzelfde (Er zijn 61 studenten aanwezig in dit klaslokaal)
Relatief: bepaald door vergelijking met of beschouwd ten opzichte van iets anders (Dit klaslokaal is groter dan lokaal az17)
een relatieve claim kan objectief waar zijn!
Subjectief: afhankelijk van de persoonlijke zienswijze, voorkeur, smaak enz. (Ik vind het benauwd in dit klaslokaal)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Informatie:

A

Een claim met betrekking tot de empirische (waarneembare) of conceptuele werkelijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Kennis:

A

Een claim met betrekking tot de empirische (waarneembare) of conceptuele werkelijkheid waarvan we weten dat het waar is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Internet als bron van kennis:

A

Internet is de meest uitgebreide bron van informatie in de geschiedenis van de mensheid. De manier waarop we nu informatie opzoeken en consumeren is sterk veranderd (hoeveelheid).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Epistemologische nadelen van het internet: nummer 1)

A
  • De meeste zoekmachines personaliseren zoekresultaten
    google maakt bijvoorbeeld een specifiek informatieprofiel uniek voor elke gebruiker op basis van alle zoektermen van diegene
  • De search engine results page (SERP) is dus voor iedereen verschillend.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Epistemologische nadelen van het internet: nummer 2

A
  • Personalisatie ondermijnt objectiviteit, om het een ‘filter bubbel’ creëert en dit leidt weer tot bevestigingsoordelen (confirmation bias)
  • In het algemeen zijn mensen geneigd om informatie te zoeken, te interpreteren en te onthouden welke ondersteuning vormt voor hun persoonlijke ideeën, terwijl minder aandacht wordt besteed aan informatie die deze ideeën tegenspreekt.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Bevestigingsoordeel:

A

Onze neiging om onze aandacht te vestigen op, en waarde te hechten aan, informatie die de eigen ideeën, overtuigingen of hypotheses bevestigt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is een deugd?

A

Deugd is een positief karakter of eigenschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn morele deugden?

A

Morele deugden zijn mondigheid, gematigdheid, vrijgevigheid, vriendelijkheid en eerlijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn intellectuele deugden?

A

Intellectuele deugden zijn: autonomie, nieuwsgierigheid, oplettendheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Aristoteles:

A

Student van Plato

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn Epistemische/ intellectuele deugden?

A

Dat zijn karaktereigenschappen die bevordelijk zijn voor het verkrijgen van kennis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn intellectuele ondeugden?

A

Dat zijn karaktereigenschappen die niet bevordelijk zijn voor het verkrijgen van kennis. Voorbeelden hiervan zijn: luiheid, afhankelijkheid, gehaastheid, ongeïnteresseerdheid, onoplettendheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Noem de (9) Intellectuele deugden:

A
  1. Nieuwsgierigheid 2. Intellectuele autonomie, 3. intellectuele nederigheid, 4. oplettendheid, 5. intellectuele voorzichtigheid, 6. Intellectuele grondigheid, 7. Ruimdenkendheid (open-mindedness), 8. intellectuele moed, 9. intellectueel doorzettingsvermogen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Leg de intellectuele deugd nieuwsgierigheid uit:

A

Nieuwsgierige mensen willen graag meer weten. Iemand die nieuwsgierig is is intrinsiek gemotiveerd om te leren. Willen leren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Leg de intellectuele deugd, intellectuele autonomie uit:

A

Bereidheid en bekwaamheid om voor jezelf te denken. Iemand die intellectueel autonoom is, heeft bepaalde cognitieve capaciteiten en gaat niet automatisch mee in wat anderen denken. Zulke mensen hebben ook een gezonde dosis van scepticisme en als ze iets horen/lezen waar ze het niet mee eens zijn, dan denken ze eerst goed na voordat ze dat als waar beschouwen. Waaien niet met alle winden mee.

17
Q

Leg de intellectuele deugd, intellectuele nederigheid uit:

A

Je er bewust van zijn (en toegeven) dat jouw cognitieve vaardigheden grenzen hebben. Bewust zijn van je zwakheden, weten wat je niet weet, weten wat je niet kunt, weten welke fouten je vaak maakt.

18
Q

Leg de intellectuele deugd, oplettendheid uit:

A

Opletten en je concentreren op de taak die je uitvoert, bv. luisteren naar een college, het schrijven van een essay, het kijken naar een documentaire of het lezen van een tekst. Hier kun je jezelf in trainen

19
Q

Leg de intellectuele deugd, intellectuele voorzichtigheid uit:

A

Vermijden van intellectuele fouten en onwetendheid

20
Q

Leg de intellectuele deugd, intellectuele grondigheid uit:

A

Geneigt zijn om een dieper begrip te krijgen over een onderwerp

21
Q

Leg de intellectuele deugd, Ruimdenkendheid (open-mindedness) uit:

A

bereidheid om alternatieven te overwegen, en als deze alternatieven overtuigender lijken, is men bereid om deze als waar te aanvaarden

22
Q

Leg de intellectuele deugd, intellectuele moed uit:

A

Risico’s nemen in het genereren van kennis. Bv. als een student tijdens een college een vraag durft te stellen waarvan diegene denkt dat het misschien als een domme vraag wordt ervaren.

23
Q

Leg de intellectuele deugd, intellectueel doorzettingsvermogen uit:

A

niet opgeven als het moeilijk wordt