La maison d'être Flashcards

1
Q

Aller

A

Gaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Venir

A

Komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Enter

A

Binnenkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Rentrer

A

Huiswaarts keren, teruggaan naar huis, terug naar huis gaan, stallen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Descendre

A

Afdalen, naar beneden gaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Monter

A

Opstijgen, omhoogkomen, opvliegen, klimmen, omhoog gaan, omhoogkilmmen, omhoogstijgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Tombler

A

Vallen, afvallen, neervallen, verschieten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Naître

A

Geboren worden, ontstaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Partir

A

Verlaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Sortir

A

Onovergankelijk uitgaan, weggaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Passer

A

Voorbijgaan, voorbijsteken, inhalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Retourner

A

Terugkeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Revenir

A

Terugkomen, retourneren, omkeren, terugkeren, teruggaan, keren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Devenir

A

Worden: : qu’est-il devenu ? wat is er van hem geworden?; qu’est-ce que tu deviens ? hoe gaat het ermee?, wat doe je zoal tegenwoordig?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Rester

A

Blijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Mourir

A

Dood gaan

17
Q

Arriver

A

Aankomen

18
Q

Revenir

A

Terugkomen

19
Q

Ressortir

A

Weer uitgaan, weer naar buiten gaan (komen)

20
Q

Repartir

A

Weer vertrekken, terugkeren, opnieuw beginnen

21
Q

Remonter

A

Weer naar boven gaan, omhoogkruipen (van kleding), instappen; jupe quie remonte omhoogkruipend rokje

22
Q

Redescendre

A

Weer naar beneden komen: redescendez sur terre ! wees realistisch!

23
Q

Parvenir à

A

Aankomen, bereiken, doordringen (tot): faire parvenir doen toekomen; parvenir à qqch. iets bereiken

24
Q

Intervenir

A

Tussenbeide komen

25
Q

Redevenir

A

Opnieuw worden

26
Q

Renaître

A

Opnieuw geboren worden, opnieuw ontstaan

27
Q

Repasser

A

Teruggaan, terugkeren, weer langskomen

28
Q

Retombler

A

Opnieuw vallen