Je me rappelle... Flashcards
1
Q
Se souvenir de []/[]
A
Zich iemand/iets herinneren
2
Q
Se perde de vue
A
Elkaar uit het oog verliezen
3
Q
L’instituteur/-trice
A
De leerkracht
4
Q
L’amitié
A
De vriendschap
5
Q
Le trajet
A
De afgelegde weg, de afstand
6
Q
La gym
A
De gymnastiekles
7
Q
L’ennemi/e
A
De vijand
8
Q
Les devoirs
A
Het huiswerk
9
Q
En faire tout un monde
A
Iets heel erg overdrijven
10
Q
La découverte
A
De ontdekking
11
Q
L’autonomie
A
De autonomie
12
Q
Se disputer
A
Ruzie maken
13
Q
Mignon/ne
A
Schattig
14
Q
L’epoque
A
Het tijdperk, de tijd
15
Q
Sévère
A
Streng
16
Q
L’année
A
Het jaar
17
Q
Plein de
A
Veel
18
Q
La fac
A
De faculteit
19
Q
La liberté
A
De vrijheid
20
Q
Entier/-ière
A
(ge)heel
21
Q
Discuter
A
Discussiëren
22
Q
Refaire le monde
A
De wereld verbeteren
23
Q
Quoi
A
Hier: kortom
24
Q
L’avis de recherche
A
Het opsporingsbericht
25
Déposer []
Iets achterlaten
26
Rechercher []/[]
Iemand/Iets zoeken
27
L'établissement
De instelling
28
Le période
De periode
29
Scolaire
School-
30
La recherche
Het zoeken
31
L'enfance
De kindertijd
32
L'adolescence
De tienertijd
33
Surnommer
Iemand een bijnaam geven
34
Tenir []
Iets hebben/iets bezitten
35
Traîner
Rondhangen
36
Le square
Het plantsoen, het parkje
37
Les coordonnées
De persoonlijke gegevens
38
La terminale
De eindexamenklas
39
La bande
De groep
40
La moto
De motor
41
L'enseignement
Het onderwijs
42
Général/e
Algemeen
43
Technologique
Technologisch
44
La sortie
De uitgang
45
à l'époque
toen, in die tijd
46
Sortir avec
Met iemand gaan
47
Contacter []
Met iemand contact opnemen
48
La proposition
Het voorstel
49
Honnête
Eerlijk
50
La fille
Het meisje
51
Faire la route ensemble
Samen oplopen
52
Culturel/le
Cultureel
53
La mairie
Het stadhuis
54
Rêver de
van iets dromen
55
Prendre [] pour []
Iemand voor iets houden
56
Le nul
Het uilskuiken, de idioot
57
Autrefois
Vroeger
58
Le garçon
De jongen
59
Voyager
Reizen
60
Passer un concours
Een vergelijkend examen (voor indiensttreding) halen
61
Le concours
Het vergelijkend examen
62
La voie
De weg
63
La formation
De opleiding
64
Rater []
Zakken voor iets
65
L'examen
Het examen
66
s' installer
Zich vestigen
67
Professionnel/le
Beroeps-
68
étudier []
iets studeren
69
La médecine
De geneeskunde
70
Dommage
Jammer
71
Il y a
Sinds
72
Heureux/-se
Gelukkig
73
Régulièrement
Regelmatig
74
L'école de commerce
De handelshogeschool
75
S'ennuyer
Zich vervelen
76
Abandonner []
Iets opgegeven
77
La psycho (afk psychologie)
De psychologie
78
Réussir []
Voor iets slagen
79
Motivé/e
Gemotiveerd
80
Le bac
Het eindexamen
81
Le/la comédien/ne
De acteur/actrice
82
L'an
Het jaar
83
Déprimé/e
Gedeprimeerd
84
Un jour
Op een dag
85
Le coup de chance
Het gelukkig toeval, de meevaller
86
Le/la metteur/-se en scène
De regisseur
87
Le rôle
De rol
88
La pièce de théâtre
Het toneelstuk
89
Naître
Geboren worden
90
Originaire
Afkomstig van/uit
91
L'arrondissement
Het arrondissement
92
Le/la coiffeur/-se
De kapper
93
La passion
De passie
94
Le/la réalisateur/-trice
De (film)regisseur
95
Le coup
De streek, het kattenkwaad
96
le/la cinéaste
De filmmaker
97
Parmi
Onder, te midden van
98
Sauvage
Wild
99
Sortir
In roulatie komen
100
Largement
Aanzienlijk
101
Raconter []
Iets vertellen
102
Meilleur/e
Beste
103
Sécher l'école
Spijbelen
104
Le souvenir
De herinnering
105
Le personnage
Het personage, de figuur
106
Vers
Naar
107
Se retrouver
Terechtkomen
108
Redoubler
Blijven zitten
109
Servir de modèle
Als voorbeeld dienen
110
Faire la paire
Aan elkaar gewaagd zijn
111
Mutuellement
Wederzijds
112
L'acharnement
De hardnekkigheid
113
Avant-dernier/ière
een na de laatste
114
se faire mettre à la porte
verwijderd worden (uit de deur gezet worden)
115
Suivant/e
Volgende
116
Le moyan
Het midden
117
Y
Daar, er
