Kom verder 3 Flashcards
1
Q
seriously injured
A
zwaar gewonden
2
Q
debris
A
het puin
3
Q
soldering iron
A
soldeerbrander
4
Q
to be a bit crazy
A
een gaatje in je hoofd hebben
5
Q
job (at home)
A
klus
6
Q
drain
A
afvoer
7
Q
I keep away from that
A
daar blijf ik van af
8
Q
You know what I experienced once?
A
Weet je wat ik een keer heb meegemaakt? (meemaken)
9
Q
stink (stank)
A
stinken (stonk)
10
Q
scary. this is scary, what did you then do?
A
eng. dat is eng, wat heb je toen gedaan
11
Q
They immediately kicked the door out
A
ze trapten meteen de deur in
12
Q
There was a big crack in the hose
A
Er zat een grote scheur in de slang
13
Q
turn open - turn close
A
opendraaien - dichtdraaien
14
Q
substitute
A
vervangen
15
Q
sealed
A
verzegeld
16
Q
freight (scare)
A
schrik
17
Q
suddenly
A
ineens
18
Q
this depends on
A
het hangt af
19
Q
turn off - turn on
A
uitschakelen - inschakelen
