Kom verder 2 Flashcards
1
Q
already
A
alvast
2
Q
to suit
A
passen
3
Q
put on (clothing)
A
aantrekken
4
Q
pay attention
A
opletten
5
Q
dressed
A
geklede
6
Q
terrible
A
vreselijk
7
Q
appearance
A
het uiterlijk
8
Q
age
A
de leeftijd
9
Q
miss / teacher
A
juffrouw
10
Q
divorce
A
scheiden / echtscheiding
11
Q
know a person only from sight
A
alleen van gezicht [iemand alleen van gezicht kennen]
12
Q
get excited over
A
je druk maken over
13
Q
suffers
A
eronder lijdt
14
Q
judge
A
de rechter
15
Q
announce
A
uitsprekken
16
Q
guilty
A
schuldige
17
Q
point out
A
wijzen
18
Q
reason
A
de reden
19
Q
kettle
A
ketel
20
Q
pisk
A
piepen
21
Q
3d floor
A
driehoog
22
Q
sidewalk
A
de stoep
23
Q
again
A
alweer
24
Q
sweep
A
vegen
25
Q
shaft
A
de steel