Kolom 3 pages jaunes 21 Flashcards
1
Q
Instappen
A
Monter
2
Q
Naar de discotheek gaan
A
Sortir en boîte
3
Q
Naar het strand gaan
A
Aller à la plage
4
Q
Onvergetelijk
A
Inoubliable
5
Q
Op een dag
A
Un jour
6
Q
Teruggaan naar spanje
A
Retourner en Espagne
7
Q
Terugkomen
A
Rentrer
8
Q
Tijdens de hele vakantie
A
Pendant toutes les vacances
9
Q
Twee jaar geleden
A
Il y a deux ans
10
Q
Uitgaan
A
Sortir
11
Q
Zich vervelen
A
S’ennuyer
12
Q
Zin hebben in
A
Avoir envie de
13
Q
Heb je een fijne vakantie gehad?
A
Tu as passé de bonnes vacances?
14
Q
Heb je niets speciaals gedaan?
A
Tu n’as rien fait de spécial?
15
Q
Is de vakantie goed verlopen?
A
Ça s’est bien passé les vacances?