Keuzevoorzetsels Flashcards
1
Q
An
A
Aan, op(dagen)
2
Q
Auf
A
Op
3
Q
Hinter
A
Achter
4
Q
In
A
In, naar(landen met een lw, ergens naar binnengaan)
5
Q
Neben
A
Naast
6
Q
Über
A
Boven, over
7
Q
Unter
A
Onder
8
Q
Vor
A
Voor
9
Q
Zwischen
A
Tussen