Kapitel 3, Redemittel 1.2

Question 1

Ik zou graag een afspraak willen maken.

Answer 1

Ich möchte gern einen Termin machen.

Question 2

kan ik voor vandaag nog een afspraak maken.

Answer 2

Haben Sie heute noch einen Termin frei?

Question 3

Het spijt me, ik begrijp je / u niet.

Answer 3

Tut mir leid, ich verstehe dich / Sie nicht

Question 4

Wat zeg je? Kun je dat nog eens zeggen?

Answer 4

Wie bitte? Kannst du das noch einmal sagen?

Question 5

Kun je langzamer spreken?

Answer 5

Kannst du bitte langsamer sprechen?

Question 6

Hoe zeg je dat in het Duits?

Answer 6

Wie sagt man das auf Deutsch

Question 7

Sorry, hoe heet dit in het Duits?

Answer 7

Etschuldigung. wie heißt das auf Deutsch?

Question 8

Ik ken dit woord niet. Kun je het uitleggen?

Answer 8

Ich kenne dieses Wort nicht. Kannst du es erklären?

Question 9

Er is iets ergs gebeurt.

Answer 9

Es ist etwas Schlimmes passiert.

Question 10

Hij belt de ambulance op / Hij bellt 112

Answer 10

Er ruft die Rettung an.

Question 11

De arts onderzoekt mij / haar / hem.

Answer 11

Der Artz / Die Ärtzerin untersucht mich / sie / ihn.

Question 12

Ik moet een paar dagen in het ziekenhuis blijven.

Answer 12

Ich muss ein paar Tage im Krankenhaus bleiben.