Kapitel 3, Lektion 4-6 Flashcards
1
Q
bisher
A
tot nu toe
2
Q
dazugehören
A
erbij horen
3
Q
das Feuer
A
het vuur
4
Q
die Freude
A
het plezier, de vreugde
5
Q
gleich
A
zo, straks, meteen
6
Q
das Glück
A
het geluk
7
Q
heiß
A
heet
8
Q
das Loch
A
het gaatje, het gat
9
Q
oft
A
vaak
10
Q
die Sußigkeiten
A
de snoep
11
Q
der Teufel
A
de duivel
12
Q
unterschiedlich
A
verschillend
13
Q
sich ausruhen
A
uitrusten
14
Q
die Bescherung
A
de pakjesavond
15
Q
die Dose
A
het blikje, de koektrommel