kapitel 1 Flashcards
1
Q
dwarsfluit
A
querflote
2
Q
de telefoonnummer
A
die telefonnummer
3
Q
de vakantie
A
der urlaub
4
Q
de plaats
A
der platz
5
Q
het nummer
A
die nummer
6
Q
de muziek
A
die musik
7
Q
de radio
A
das radio
8
Q
naar de disko gaan
A
in die disko gehen
9
Q
naar de bioscoop gaan
A
ins kino gehen
10
Q
de discotheek
A
die disko
11
Q
de bioscoop
A
das kino
12
Q
voetbal
A
der fußball
13
Q
de hobby
A
das hobby
14
Q
de naam
A
der name
15
Q
uit
A
aus
16
Q
nu
A
jetzt
17
Q
al, reeds
A
schon
18
Q
maar
A
aber
19
Q
morgen
A
morgen
20
Q
gisteren
A
gestern
21
Q
vandaag
A
heute
22
Q
graag
A
gern, gerne
23
Q
ook
A
auch
24
Q
slechts, alleen
A
nur
25
tot wederhoren
auf wiederhoren
26
tot ziens
auf wiedersehen
27
tot ziens
tschus
28
veel plezier
viel spaß
29
pardon
wie bitte
30
excuseer, alstublieft
bitte
31
fout, verkeerd
falsch
32
juist
richtig
33
stom, idioot
blod, doof
34
prima, geweldig
spitze, super
35
saai
langwielig
36
leuk, tof, cool
toll, cool
37
lelijk
hasslich
38
mooi
schon
39
slecht
schlecht
40
goed
gut
41
jong
jung
42
oud
alt
43
er is, er zijn
es gibt
44
zwemmen
schwimmen
45
doen, maken
machen
46
wachten
warten
47
huren
mieten
48
spellen
buchstabieren
49
schrijven
schreiben
50
horen
horen
51
tennissen
tennis spielen
52
gaan
gehen
53
komen
kommen
54
wonen
wohnen
55
heten
heißen
56
naar waar
wohin
57
van waar
woher
58
wat
was
59
waar
wo
60
hoe
wie
61
wie
wer
62
de schoonzus
die schwagerin
63
de schoonbroer
der schwager
64
de nicht, dochter van oom of tante
die kusine
65
de neef, zoon van oom of tante
der vetter
66
de neef, zoon van broer of zus
der neffe
67
de tante
die tante
68
de oom
der onkel
69
het kleinkind
das enkelkind
70
de grootouders
die großeltern
71
de grootmoeder
die großmutter, oma
72
de grootvader
der großvater, opa
73
de dochter
die tochter
74
de zoon
der sohn
75
broers en of zussen
die geschwister
76
de zus
die schwester
77
de broer
der bruder
78
het kind
das kind
79
de ouders
die eltern
80
de moeder
die mutter
81
de vader
der vater
82
de familie
die familie
83
oostenrijk
osterreich
84
zwitserland
die schweiz
85
nederland
die niederlande
86
italie
talien
87
spanje
spanien
88
frankrijk
frankreich
89
engeland
england
90
duitsland
deutschland
91
belgie
belgien
92
de vriendin
die freundin
93
de vriend
der freund
94
de vrouw, mevrouw
die frau
95
de leerlinge
der schulerin
96
de leerling
der schuler
97
de heer, mijnheer
der herr
98
de lerares
die lehrerin
99
de leraar
der lehrer
100
de tso school
die realschule
101
de aso school
das gymnasium
102
de school
die schule
103
de klas
die klasse
