IvZ H11 Flashcards by Harte diefje

Q

Hoe laat zien we elkaar?

A

A che ora ci vediamo?

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

We zien elkaar om twee uur.

A

Ci vediamo alle due.

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

We zien elkaar om vijf over twee.

A

Ci vediamo alle due e cinque.

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

We zien elkaar om half drie

A

Ci vediamo alle due e mezzo

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

We zien elkaar om één uur.

A

Ci vediamo all’una

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

We zien elkaar om twaalf uur.

A

Ci vediamo a mezzogiorno

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

We zien elkaar om middernacht / twaalf uur ‘s nachts.

A

Ci vediamo a mezzanotte

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

het concert

A

il concerto

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

het kaartje

A

il biglietto

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

de theatervoorstelling

A

la rappresentazione teatrale

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

toneelspelen

A

recitare

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

eindigen; afgelopen zijn

A

finire

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

het theater

A

il teatro

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

weggaan

A

andare via

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

weg

A

via

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

na; na afloop van

A

dopo

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

hier is

A

ecco

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Hoe laat begint het concert?

A

A che ora comincia il concerto?

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Het concert begint om 8 uur.

A

Il concerto comincia alle 8.

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Hoe laat is de voorstelling afgelopen?

A

A che ora finisce la rappresentazione?

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Zij is om 11 uur afgelopen.

A

Finisce alle 11.

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Heeft u zin vanavond naar het concert te gaan?

A

Ha voglia di andare al concerto stasera?

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Heb je zin naar de bioscoop te gaan?

A

Hai voglia di andare al cinema?

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

De film is fantastisch.

A

Il film è fantastico / stupendo.

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Het spijt me, ik kan niet.

A

Mi dispiace, non posso.

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

We gaan vanavond naar de discotheek.

A

Stasera andiamo in discoteca.

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

geven

A

dare

Q

ik geef

A

do

Q

jij geeft

A

dai

Q

hij zij u geeft

A

da

Q

wij geven

A

diamo

Q

jullie geven

A

date

Q

zij geven

A

danno

Q

ik heb gegeven

A

ho dato

Q

zijn; zich bevinden; het maken (goed/slecht)

A

stare

Q

ik ben, maak het

A

sto

Q

jij bent, maakt het

A

stai

Q

hij zij u bent, maakt het

A

sta

Q

wij zijn, maken het

A

stiamo

Q

jullie zijn, maken het

A

state

Q

zij zijn, maken het

A

stanno

Q

ik ben geweest

A

sono stato/a

Q

de dag erna

A

il giorno dopo

Q

gisteren

A

ieri

Q

goed

A

bravo

Q

de komedie

A

la commedia

Q

Hendrik de vierde

A

Enrico Quarto

Q

lang

A

lungo

Q

anderhalf uur

A

un’ora e mezzo

Q

de regisseur / regisseuse

A

il / la regista

Q

inkorten

A

accorciare

Q

de rol

A

il ruolo

Q

tot (aan)

A

fino a

Q

tot negen uur

A

fino alle nove

Q

horen

A

sentire

Q

echt waar?

A

davvero?

Q

gebeuren

A

succedere

Q

gebeurd

A

successo

Q

niets

A

niente

Q

niemand

A

nessuno

Q

met jou

A

con te

Q

beu van

A

stufo di

Q

de verdenking

A

il sospetto

Q

nooit

A

mai

Q

ik zeg niets

A

non dico niente

Q

ik heb niemand gezien

A

non ho visto nessuno

Q

je gelooft me nooit

A

non mi credi mai