Brainscape's Knowledge GenomeTM


Top Flashcards (Certified)
All Flashcards

Italiano NL > Italian > Flashcards

Italian Flashcards

1
Q

te duur

A

troppo costoso

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

in het buitenland

A

all’estero

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

breken (bv regels)

A

infrangere (regole)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

hoe verspil jij je tijd?

A

come butti il tuo tempo?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

een gouden regel

A

una regola d’oro

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

een goed gesprek

A

una bella conversazione

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

zonder toestemming

A

senza il consenso

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

waar ging je heen

A

dove andavi

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

ongemakkelijk

A

scomodo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

ik ben in utrecht gebleven

A

sono rimasta a Utrecht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

sono affezionata a Utrecht

A

ik ben gek op Utrecht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

een keuze, ik kies

A

una scelta, scelgo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

een wandeling

A

una passeggiata

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wandelen

A

camminare

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Pasen

A

Pasqua

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

ze gaan dood

A

loro muoiono

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

de kerstboom

A

l’albero di Natale

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

we geven haar de CD

A

le regaliamo il cd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

ik geef hem het biertje

A

gli do la birra

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

ik geef hen snoep

A

gli do le caramelle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

als ik groot ben, wil ik werken

A

da grande voglio lavorare

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

de kaarsen

A

le candaline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

in elk geval

A

in ogni caso

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

het zou moeten zijn

A

dovrebbe essere

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
aanraden
consigliare
26
ik zal komen, jij zal komen
verrò, verrai
27
waterige sneeuw
nevischio
28
er zal sneeuw zijn
ci sarà la neve
29
de omgeving
l'ambiente
30
la gallina fa le uova
De kip legt eieren
31
de kip legt eieren
la gallina fa le uova
32
naast de computer
accanto al computer
33
onderwerp
argomento o tema
34
ik vind het verwarrend
Lo trovo confuso
35
verzinnen
truccare
36
ja ik heb ze (mv, v) gekocht
si, le ho comprate
37
nee ik heb het (v) niet gebracht
non la ho (l'ho) portata
38
troep
sciocchezze
39
ik heb het (mv m) gekocht / gebracht
li ho comprati /portati
40
ze discussieren over...
discutono su ...
41
er is nog wat kaas
c'è ancora del formaggio (di + il)
42
ik wil graag wat tomaten
vorrei dei pomodori
43
di + la? di + lo? di + i? di + le?
della; dello; dei; delle
44
een kilo van..
un chilo di...
45
ik heb de vrienden gezien (ik heb de vrienden gezien)
ho visto degli amici (ho visto delle amiche)
46
wie is er aan de beurt? ik ben aan de beurt.
a chi tocca? tocca a me.
47
gesneden vleeswaren
affettato
48
vrezen, ik zou bang zijn
temere, temerei
49
ik zou kunnen slapen
dormirei
50
we zouden het begrijpen
capiremmolo
51
ik zou doen, ik zou gaan, ik zou zijn, ik zou geven, ik zou hebben
farei, andrei, sarei, darei, avrei
52
jij zou doen, jij zou gaan, jij zou zijn, jij zou geven
faresti, andresti, saresti, daresti
53
soldi per beneficenza
Geld voor goede doelen
54
smettere di lavorare
Stoppen met werken
55
het zou zijn
(ci) sarebbe
56
De verkoudheid
Il raffreddore
57
De hoest
La tosse
58
Ik heb buikpijn
Ho mal di pancia
59
Een pakketje pleisters
Un pacchetto di cerotti
60
De gezondheid
La salute
61
Een brandwond
Una scottatura
62
Een tablet
Una compressa
63
Gezwollen
Gonfio
64
Opsmeren
Spalmare
65
De hals
Il collo
66
De vinger
Il dito
67
De hand
La mano
68
De mond
La bocca
69
De wond
La ferita
70
Hij zal komen
Verrà
71
Zij zullen komen
Verranno
72
Jullie zullen komen
Verrete
73
Wij zullen komen
Verremo
74
Jij zal komen
Verrai
75
Zij zal betalen
Pagherà
76
Ik geef het boek aan hem
Gli do il libro
77
Ik geef de kaars aan haar
Le do la candela
78
Hij geeft de hamer aan hem
Gli dà il martello
79
Zij geeft de pasta aan ons
Ci dà la pasta

Italiano NL (4 decks)

Brainscape helps you reach your goals faster, through stronger study habits.
© 2025 Bold Learning Solutions. Terms and Conditions