Domo lessen Flashcards
1
Q
avanzi di cucina
A
keukenrestjes
2
Q
scartare
A
weggooien
3
Q
strette
A
smal
4
Q
accoglienza
A
gastvrijheid
5
Q
si terrà
A
het zal worden gehouden
6
Q
è rivolto a
A
is geadresseerd aan
7
Q
het ijs is gesmolten
A
il ghiaccio si è sciolto
8
Q
smelten
A
fusare o sciogliere
9
Q
hij is gestopt
A
è fermo
10
Q
waarschuwen, opmerken
A
avvisare (avvisato)
11
Q
van de afdeling
A
del reparto
12
Q
kreeft(en)
A
aragosta/aragoste
13
Q
die zijn afgeprijsd
A
quelli sono scontati
14
Q
verder
A
inoltre
15
Q
Ik hoorde het via zijn broer
A
L’ho saputo tramite suo fratello
16
Q
annuleren
A
disdire
17
Q
reputare, reputano
A
geloven, zij geloven
18
Q
beroerte
A
un ictus
19
Q
bang
A
intimorita
20
Q
handelen
A
agire
21
Q
grijpen
A
cogliere (questa opportunità)
22
Q
steun
A
sostegno
23
Q
de aanpak
A
approcio
24
Q
bevatten, zij bevatten
A
contenere, contengono
25
z/hij blijft een paar weken bij mij thuis
si ferma qualche settimane a casa mia
26
dichtbij de school
presso la scuola
27
een tentoonstelling
una mostra
28
heel graag!
volentieri!
29
wil je een tentoonstelling zien?
ti va di vedere una mostra?
30
het gaat om
riguarda
31
vaderschapverlof
congedo di paternità
32
maanlanding
sbarco sulla luna
33
optocht
sfilata
34
geinterviewd
intervistata
35
zodra
appena
36
ben je net terug van je werk?
sei appena tornato dal lavoro?
37
een reeds gemeubileerd appartement
un appartamento già arredato
38
wat prachtig
che meraviglia
39
voorzien, de tour biedt/voorziet
prevedere
40
de hamer
il martello
41
de tang
le pinze
42
de schuurmachine
la levigatrice
43
de boormachine
il trapano
44
de schroevendraaier, de schroeven
il cacciavite, le viti
45
de decoupeerzaag
la sega da traforo
46
een stop (maken)
una sosta
47
ergernis, ik stoorme
fastidio, mi da fastidio
48
airco aanzetten
accendere l'aria condizionata
49
het gaat regenen
sta per piovere
50
de trui
maglione
51
jij zou zetten/leggen
metteresti
52
junkfood
cibo spazzatura
53
va a gonfie vele
het gaat hartstikke goed ['voor de wind']
54
ik zou twee levens willen hebben
vorrei avere due vite
55
Del genere
Zoiets
56
Il rapitore
De ontvoerder
57
Op mijn gemak
Sono a mio proprio agio
58
Zijn merrie
La sua giumenta
59
Schouders
Le spalle
60
De overjas
Il soprabito
61
De lange man
L'uomo di alta statura
62
De Slaven
Gli schiavi
63
Het litteken
La cicatrice
64
Plotseling
All'improvviso
65
Mijnwerker
Minatore
66
Een ezel
Un asino
67
In de verte
In lontananza
68
Omheind gebied, omheining
Area recintata, recinzione
69
Een kooi
Una gabbia
70
Ginder, verderop
Laggiù
71
Ontsnappen
Fuggire
72
ze zullen niet veel begrijpen
Non capiranno granché
73
De arend vloog gister laag
ieri l'aquila è volata bassa
74
In de schuur zijn veel kuikens
nella stalla ci sono molti pulcini
75
kleine konijntjes, konijnen
coniglietti, conigli
76
Geit, geitje
Capra, capretto
77
wees geduldig, P!
Sii paziente, P!
78
Gaat met je gezin/familie ook alles goed?
E i tuoi stanno bene?
79
Dat doe ik wel
Me ne occupo io
80
Ergens aan denken / eraan denken te doen
Pensarci
81
Ik denk eraan/ ik doe het
Ci penso io