INTERACTIE EN COMMUNICATIE Flashcards

1
Q

communicatie

A

circulair proces
Een actief proces waarbij 2 of meerdere personen informatie met elkaar uitwisselen. Er is altijd een zender, een boodschap met informatie en een ontvanger. Communicatie is niet beperkt tot taal alleen, kan ook bereikt worden door gebaren, symbolen,
afbeeldingen…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

interactie

A

Interactie (wisselwerking)
Manier waarop mensen ten opzichte van elkaar handelen, op elkaar reageren en elkaar beïnvloeden. Er moet een duidelijke reactie op de actie zijn.

Directe interactie is in elkaars fysieke nabijheid.

Indirecte
interactie is met materiële hulpmiddelen of tussenpersonen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

axioma’s

A

Paul Watzlawick Oostenrijks-Amerikaanse psycholoog, 1921-2007 (85)

De 1ste axioma
beïnvloedingsaxioma, het is onmogelijk om niet te communiceren.

De 2de axioma
Perspectievenaxioma, elke communicatie bevat inhoud en
betrekkingsaspect.

De 3de axioma
Waarheidsaxioma, iedereen heeft zijn eigen waarheid.

De 4de axioma
Taalaxioma, mensen communiceren digitaal en analoog.

De 5de axioma
Betrekkingsaxioma, communicatie is symmetrisch of complementair.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

1.2 Indeling in interactievormen op basis van de
betrokken partijen

A

intrapersoonlijke interactie
inter
intragroeps interactie
inter
mengvorm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

intrap interactie

A

Intrapersoonlijke interactie
Communicatie die een persoon met zichzelf voert. Bv door te denken
of te praten in zichzelf. Zender en ontvanger zijn 1 persoon.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

interp interactie

A

Interpersoonlijke interactie
Communicatie die plaatsvindt tussen 2 personen. Bv face-to-face

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

intragroeps interactie

A

Intragroeps interactie
Interactie tussen leden van dezelfde groep.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

intergroeps interactie

A

Intergroeps interactie
Interactie tussen 2 of meerdere groepen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

mengvorm

A

Mengvorm
De interactievormen kunnen door elkaar worden gebruikt. Je kan
interactie hebben met iemand anders (interpersoonlijke interactie)
terwijl je zelf aan het nadenken bent over je standpunt
(intrapersoonlijke communicatie).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

2.1 intrapersoonlijke conflicten

A
  • motivationele conflicten
  • cognitieve dissonantie
  • causele attributie
  • attributiefouten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

motivationele conflicten

A

Toenaderings-toenaderingsconflict
Tussen 2 dingen moeten kiezen die leuk zijn om te doen. Bv naar
vrienden gaan of thuis naar een film kijken.
Toenaderings-vermijdingsconflict
Een positieve en negatieve kant van het doel. Bv roken doet deugd en
verminderd de stress, maar het is ongezond en het stinkt.
Vermijdings-vermijdingsconflict
Twee opties die beide niet leuk zijn. Bv als ik met de auto ga is er
altijd file, als ik met de trein ga is het vies en heel druk.
Dubbel toenaderings-vermijdingsconflict
2 doelen, maar door het ene doel kan je het andere niet meer doen. Bv
met wie ga ik naar de film? Je moet de ene persoon teleurstellen
omdat je voor de andere kiest.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

vermijdingsgedrag

A

Actief
Zoeken naar een oplossing. Bv je bent zwak voor een vak en denkt
niet te slagen, dus je neemt bijles.
Passief
Het vermijden. Bv je denkt dat je niet zal slagen, dus je stopt met
studeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

toenaderingsgedrag

A

Nastreven wat je niet hebt. Bv ik zal mij harder inzetten dan vorig
jaar, ik wil zeker slagen.
Behouden wat men heeft. Bv je had vorig jaar goeie punten voor
talen, nu lees je met plezier anderstalige boeken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

negatieve gevolgen intrap interactie, conflicten

A

Stress treedt op onder allerlei psychische en / of fysieke
verschijningsvormen, zoals gebrek aan eetlust,
concentratiestoornissen, slaapproblemen, prikkelbaarheid enz. Te
veel stress leidt immers tot prestatievermindering, doordat men niet meer normaal kan nadenken en functioneren. Gezonde stress helpt ons immers om alerter te zijn, om onze prestaties te verhogen. Mensen die daarentegen absoluut geen stress voelen, kunnen gedemotiveerd en verveeld raken en kunnen slechter presteren.

Frustratie is een emotionele respons op omstandigheden waar het
voor een individu onmogelijk is om een of meerdere doelen,
verwachtingen of behoeftes te realiseren. Mensen voelen dan irritatie,
moedeloosheid, woede. Frustratie is een negatieve psychologische
beleving voor het individu. Normaal gezien is frustratie niet
gevaarlijk, maar in meer extreme vormen kan het zelfs leiden tot
psychische stoornissen of psychosomatische klachten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

cognitieve dissonantie

A

Cognitieve dissonantie
Ongemakkelijk gevoel dat ontstaat als we communicatie uitingen
tegenkomen die in conflict zijn met onze gedachten, waarden,
mening, normen…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

causale attributie

A

Nadenken over de oorzaak van iemands gedrag.

Interne en externe attributie
Oorzaak ligt binnen of buiten de persoon.

Stabiele on onstabiele attributie
Stabiele oorzaak kan niet gewijzigd worden instabiele wel.

Controleerbare of oncontroleerbare attributie
Persoon kan de situatie al dan niet beheersen.

Globale of specifieke attributie
Oorzaak slaat op alle situaties of op 1 specifieke

17
Q

attributiefouten

A

Fundamentele attributiefouten
Slagen bij anderen: we zeggen vaak dat die onstabiele, externe en niet
controleerbare factoren heeft. Bv hij heeft gewonnen door geluk. De
jury was mild…
Falen bij anderen: we zeggen dat die stabiele, interne en
controleerbare factoren heeft. Bv hij heeft verloren door weinig
inspanning te doen…
BIJ ONSZELF BEOORDELEN=OMGEKEERDE

Self-handicapping
Jezelf bellemeren zodat je later het falen aan externe factoren kunt
wijten. Bv ik ben niet geslaagd want ik was de avond ervoor gaan
feesten met vrienden.

Self-serving bias
Succes aan de eigen talenten of capaciteiten wijten. Bv ik ben
geslaagd, want ik ben superintelligent.
Falen wijten aan anderen. Bv ik ben niet geslaagd, want de leraar had
het niet goed uitgelegd.

Defensieve attributie
Oorzaak toeschrijven zodat de gebeurtenis voor jezelf positief is en
voor andere mensen negatief. Bv iemand heeft een accident met een
auto, je zegt dat dit is door roekeloos rijgedrag, te veel te drinken…
maar je zegt over jezelf dat je dit nooit zal meemaken omdat je niet
drinkt, niet roekeloos rondrijdt…

Stereotypering
Beeld dat je hebt over een persoon, maar die je een hele groep
aanwijst zoals homo’s, boeren, Marokkanen…

18
Q

interpersoonlijke interactie: ruil, conflict, conformiteit, machtsuitoefening, samenwerking, competitie

A

Ruil
Mensen gaan enkel met elkaar om als ze daar beter van worden

Conflict
Wat de ene groep/partij wil, kan schadelijk zijn voor de andere.

Conformiteit
Neiging van mensen om het gedrag te veranderen voor een vlotte
interactie.

Machtsuitoefening
Machtige personen die de andere partij beïnvloed om eigen
doelstellingen te bereiken.

Samenwerking
Beiden samenwerken aan een gemeenschappelijk doel om stabiliteit
van de groep te verhogen.

Competitie
Vorm van samenwerking die leidt tot maximale, relatieve baten voor
de betrokken partijen.

19
Q

rolconflicten + rolpatroon

A

Tweestrijd tussen tegenstrijdige verwachtingen die aan verschillende
rollen gekoppeld zijn binnen 1 persoon.

Rolpatroon
Manier waarop mensen onderling communiceren. Bv ouder-kind,
leraar-leerling…
Intern en extern rolconflict
Intern: problemen eigen persoonlijke doelstellingen
Extern: 2 rolpatronen in botsing

20
Q

Roos van Leary

A

kijk kladblad

21
Q

Axenroos

A

kijk kladblad

De leeuw is de koning van de dieren.

Hij weet altijd raad en wijst de weg. Hij neemt de leiding stevig in handen.

Een goedgemutste leeuw is gericht op leiden, organiseren, uitleggen en groep bevorderend werken.

Een slechtgemutste leeuw is gericht op domineren, manipuleren, bevelen en autoritair optreden.

De kameel is een volgzaam woestijndier.
Hij loopt mee in de karavaan en draagt alle lasten.
Een goedgemutste kameel wordt gekenmerkt door volgen, om raad vragen, gehoorzamen en gezond nieuwsgierig zijn.

Een slechtgemutste kameel wordt gekenmerkt door meelopen, nooit initiatief nemen, te afhankelijk zijn, te onderdanig zijn.

Bevers leven jarenlang in een hecht familieverband.
Bevers bouwen dammen waar ook andere dieren gebruik van mogen maken. Bevers delen bezittingen met anderen.
De goedgemutste bever is gericht op zich verantwoordelijk voelen, zorgen, attent zijn en hulp bieden.

Een slechtgemutste bever is gericht op alles weggeven, iemand overbeschermen, teveel verwennen en andermans taken uitvoeren.

Een poes vraagt om geaaid te worden.
Ze begint te spinnen en te ronken als je haar vertroetelt. Poezen zijn dankbaar voor wat hen wordt aangeboden.
Een goedgemutste poes wordt gekenmerkt door dankbaar zijn, zorg aanvaarden, genieten en iets durven vragen.

Een slechtgemutste poes wordt gekenmerkt door te afhankelijk zijn, profiteren, eigen voordeel voorop stellen en dingen opeisen.

De pauw laat zijn mooiste veren zien.
Hij durft ook de minder fraaie achterkant van zijn veren te laten zien. Iemand die zich gedraagt als een pauw toont zichzelf, stapt naar anderen toe, neemt contact op en biedt zich aan.
Een goedgemutste pauw is gericht op talenten (h)erkennen, trots zijn, zich goed voelen en contact leggen.

Een slechtgemutste pauw is gericht op opscheppen, zich steeds vooraan willen plaatsen, willen opvallen en pronken.

Een wasbeer heeft zwart omrande oogjes, waardoor het lijkt of hij een brilletje draagt om beter te kunnen zien. De mens die zich gedraagt als een wasbeer geeft aandacht aan anderen.
Een goedgemutste wasbeer wordt gekenmerkt door luisteren naar iemand, waarderen, empathisch handelen en opkijken.

Een slechtgemutste wasbeer wordt gekenmerkt door dwepen, iemand ophemelen, onoprecht waarderen en slijmen.

Met zijn scherpe blik spiedt de havik van hoog in de lucht de omgeving af, speurend naar wat lelijk, vals of slecht is. Een mens die zich gedraagt als een havik, kan aanwijzen wat fout loopt en onjuist is. Hij of zij heeft een kritische blik.
Een goedgemutste havik is gericht op kritisch zijn iets onderzoeken, iets in twijfel trekken en opkomen voor de zwakkere.

Een slechtgemutste havik is gericht op agressief zijn, altijd kritiek geven, uitdagen en roddelen.

Een steenbok zet zich schrap op zijn rots: hij laat niemand anders toe. Wie te dichtbij komt, riskeert een stevige kopstoot. Een mens die zich gedraagt als een steenbok, kan zijn terrein afbakenen. Hij of zij kan de eisen van anderen weerstaan.
Een goedgemutste steenbok wordt gekenmerkt door assertief zijn, keuzes maken, opkomen voor eigen belang en zich ergens in kunnen vastbijten.

Een slechtgemutste steenbok wordt gekenmerkt door altijd koppig zijn, egoïstisch zijn, zich steeds verzetten en tegenspreken.

Vanonder zijn halfgesloten oogleden ziet de uil wel wat er onder hem gebeurt, maar hij laat het gebeuren. Hij houdt zijn snavel toe; zijn geheim blijft bewaard. Een mens die zich gedraagt als een uil, wil soms alleen zijn. Hij of zij blijft op afstand. Hij of zij wil niet overal aanwezig zijn en vertelt weinig over zichzelf.
Een goedgemutste uil is gericht op observeren, een geheim bewaren, er niet op ingaan en filosoferen.

Een slechtgemutste uil is gericht op uit de hoogte doen, zich afsluiten voor anderen, zich nooit laten kennen en zich steeds afzijdig houden.

Wanneer hij bang is, verdrietig of moe, trekt de schildpad zich terug in zijn schild. Hij zegt geen ja en geen nee als je hem benadert. Kiezen valt hem moeilijk. Een mens die zich gedraagt als een schildpad, is onzeker, twijfelt en weet niet wat te doen.
Een goedgemutste schildpad wordt gekenmerkt door tot rust komen, emoties toelaten, fouten toegeven en reflecteren.

Een slechtgemutste schildpad wordt gekenmerkt door negatief denken, zich altijd het slachtoffer voelen, niet zichzelf kunnen zijn en zich laten overdonderen.

22
Q

Mechanismen die interactie en communicatie
beïnvloeden: rolpatronen, conformiteit, deviantie, sereotype en vooroordelen, frustratie-angst, etnocentrisme

A

Rolpatronen
Een mechanisme dat interactie en communicatie kan beïnvloeden is het rolpatroon. Een rolpatroon beïnvloedt de manier waarop mensen
met elkaar communiceren. Bv een leerkracht t.o.v. een leerling, je hanteert bepaalde normen en regels van beleefdheid.

Conformiteit
Conformiteit kan een factor zijn die voor beïnvloeding zorgt doordat mensen zich aanpassen aan de groep. We kijken vaak naar anderen en laten ons gedrag daardoor beïnvloeden.

Deviantie
We weten wat er van ons verwacht wordt, maar gaan hier tegenin
door juist het tegengestelde te doen.

Stereotypen-vooroordelen
Stereotypen en vooroordelen kunnen de manier waarop je
communiceert beïnvloeden. Het zijn meningen over iemand of een groep mensen Bv alle Nederlanders zijn gierig. Het kan dan voorkomen dat je je manier van spreken aanpast tegen die persoon.

Frustratie-angst
Frustratie of angst kan ontstaan wanneer een persoon om een of
andere reden niet kan bereiken wat hij wou bereiken en die agressie
uit naar een minderheidsgroep waaraan de schuld wordt gegeven (=
zondeboktheorie).

Etnocentrisme
Etnocentrisme betekent het beoordelen van andere cultuur naar de normen en waarden van de eigen cultuur. Het wordt ook vaak
beschreven als het geloof in de superioriteit van de eigen cultuur. In etnocentrisme neemt de eigen cultuur een centrale plaats in de manier van denken, het wordt vaak gezien als de norm voor alles. Men vindt alle gewoonten, geloven en gebruiken van de eigen
cultuur heel normaal, juist en superieur, terwijl andere culturen abnormaal, raar en inferieur wordt gevonden.

23
Q

conflict aanleiding en oorzaak

A

5.1 oorzaak en aanleiding
Vaak worden aanleiding en oorzaak als synoniemen gebruikt. Dat is
echter niet juist. De aanleiding ligt meer aan de oppervlakte en is
makkelijk te herkennen voor beide partijen. De oorzaak ligt echter
dieper verscholen onder de oppervlakte en kunnen we enkel
achterhalen als we rekening houden met het uitlokkende incident, het
onderliggende probleem en de beleving van het probleem.
→ Oorzaak: achterliggende reden
→ Aanleiding: wat de emmer deed overlopen

24
Q

vormen van conflict naargelang de oorzaak

A

Vormen van conflict naargelang de oorzaak

Belangenconflict
Problemen rondom de verdeling van schaarse middelen. Bv twee
kinderen willen fietsen, maar er is maar 1 fiets.

Waardenconflict
De ene partij probeert zijn waarden en normen op te leggen aan een
andere partij, vanuit de overtuigingen zelf moreel gelijk te hebben.
Vb je wil een piercing, maar je ouders laten dit niet toe.

Machtsconflict
Bij machtsconflicten gaat het om de vraag wie het voor het zeggen
heeft. Wie is de baas? Vb enkele medische specialisten willen allemaal
hoofd van de afdeling worden.

Generatieconflict
Waarden van jongeren en ouderen die met elkaar botsen. Vb je hebt
ruzie met je ouders omdat je te veel op je gsm zit.

25
Q

SOORTEN GEWELD

A
  • fysiek
  • psychisch
  • structureel
  • cultureel
26
Q

fysiek geweld:oorzaak geweld, soorten

A

Fysiek geweld
Fysiek geweld is opzettelijke lichamelijke mishandeling, al dan niet
met behulp van voorwerp, wapen of substantie. Hieronder valt
schudden (inclusief het shakenbabysyndroom), gooien, met opzet
laten vallen, slaan met de hand of een voorwerp, duwen,
grijpen, sleuren, trekken, stompen of schoppen. Ook verbranden,
vergiftigen, verstikken of verdrinken vallen onder fysiek geweld. Het gaat dus om het toebrengen van fysieke letsels bij iemand anders. De
agressor kan dit als fijn of zelfs opwindend ervaren. Fysiek geweld kan gericht zijn op de anatomie van het slachtoffer (slagen,
verbranden) of de fysiologische kant (verstikking, uitdroging, uithongeren).

27
Q

psychisch geweld

A

Psychisch geweld
Psychisch geweld is gericht op het veroorzaken van de tekortkoming
van ontplooiing van iemand. Dit wordt gedaan door te kleineren, uit
te lachen, naar beneden te halen, te pesten, vernederen…

28
Q

structureel geweld

A

Structureel geweld
Structureel geweld is het geweld dat voortvloeit uit sociale
structuren en de werking ervan. Het komt erop neer dat door allerlei
regels, voorwaarden, politieke chaos bepaalde mensen hun
basisbehoeften niet kunnen volbrengen. Vb Duizenden mensen
sterven in de VS omdat er geen wapenwet is.

29
Q

cultureel geweld

A

Cultureel geweld
Deskundigen beschouwen de wijze
waarop een soort overheersende
levensstijl geïnstitutionaliseerd wordt,
als een vorm van geweld. Want het
bevordert onverdraagzaamheid en
minachting voor levensstijlen of
wereldvisies die niet beantwoorden aan
het dominante stereotype.

30
Q

vonnis einde conflict

A

Vonnis
Kan uitgeoefend worden door een scheidsrechter. In dit geval wordt
de oplossing aangereikt door een derde partij. Meestal is dit iemand
die hiërarchisch hoger geplaatst is. Bv Jasper en Jan wilden graag
samen op tocht gaan, maar ze moesten met drie in een groepje zijn.
Jasper wilde graag Jonas meenemen, maar dat zag Jan helemaal niet
zitten. Er ontstond een hevige discussie tussen Jasper en Jan, die
opgelost raakte doordat de tochtleider hen zei dat ze Jonas moesten
meenemen.

31
Q

bemiddelingen

A

Bemiddeling
Kan uitgevoerd worden door een derde partij. (Zorgt ervoor dat gesprekken goed verlopen)

Consensus
Methode om gezamenlijke overeenstemming te bereiken.

Compromis
Oplossing die niet ideaal is, maar wel aanvaardbaar.

Stemmen
Elke partij krijgt één stem, de meerderheid beslist wat er zal
gebeuren.

32
Q

zelf oplossen?

A

Om conflicten zelf te kunnen oplossen, mag het conflict nog niet te
ver geëscaleerd zijn en moeten de betrokken partijen in staat zijn om
met elkaar te communiceren.

33
Q

Minder constructieve vormen om een conflict te beëindigen

A

Onderdrukking
Als een partij erin slaagt om de andere partij voldoende hard te
intimideren of te schaden. Dan wordt het probleem gewoon
weggeduwd en dat is een kwestie van tijd tot er een nieuw probleem
komt.
Onafhankelijkheid
Einde van het conflict doordat de ene partij haar zin doet en doet
alsof de andere niet bestaat.

34
Q

ESCALATIELADDER

A

KLADBLAD

35
Q

het model van Thomas Killman conflict

A

KLADBLAD