Inleiding Flashcards
Parese vs. paralyse
Parese = gedeeltelijk krachtsverlies Paralyse = volledige verlamming
Somatotopische organisatie motorische cortex: been?
Mediale kant hemisfeer
Waar passeert de corona radiata de capsula interna?
Achterste been (= tussen thalamus en globus pallidus)
Waar kruisen vezels van de tractus corticospinalis de middellijn? En hoeveel %? Wat met de rest?
85% kruist de middellijn op de overgang tussen medulla oblongata en het ruggemerg en loopt dan verder als tractus corticospinalis lateralis in de zijstreng van het RM. De andere 15% loopt als tractus corticospinalis anterior in de voorstreng van het RM en kruist pas op segmentair niveau om voornamelijk axiale spieren te bezenuwen.
Voor welke spieren vormen de UMN niet eerst synaps met interneuronen maar rechtstreeks op de LMN?
Spieren van de onderarm en hand
Verloop van corticobulbaire vezels?
Via corona radiata en capsula interna, kruisen in de hersenstam naar de motorische kernen
Tractus corticospinalis: ook voor ipsilaterale lichaamshelft?
Nee.
Tractus corticobulbaris: welke eindigen bilateraal, welke louter contralateraal?
Bilateraal:
- n. V: kauwspieren
- n. VII: m. frontalis en m. orbicularis oculi
- n. IX en X: farynx- en larynxspieren
Contralateraal:
- n. VII: onderste helft gelaat
- n. XII: tongspieren
Motorische kernen van UMN vs. LMN?
UMN: cerebrale cortex
LMN: motorische kernen craniale zenuwen en voorhoorn ruggemerg
Peesreflexen: 3 synoniemen
= osteotendineuze reflexen
= proprioceptieve reflexen
= spierrekkingsreflexen
Werking peesreflex
Monosynaptisch: uitrekking spierspoeltjes stuurt via sensibele zenuwvezels een afferente impuls naar het RM en wordt daar overgedragen op de LMN die via efferente impuls de spier doen contraheren. Afdalende banen uit de cortex hebben een inhiberende invloed.
Peesreflexen vs. … ?
Exteroceptieve reflexen, verlopen polysynaptisch
Bij letsel van het UMN ontstaat…
Pyramidaal syndroom
Kenmerken pyramidaal syndroom (5)
- Parese (contra- of ipsilateraal)
- Hyperreflexie peesreflexen (tot zelfs clonus) met opkomen van teken van Hoffmann-Trömner of levendige masseterreflex (letsel corticobulbaire baan)
- Veranderde huidreflexen: teken van Babinski, verlaagde buikhuid- en cremasterreflex, verschijnen van snoutreflex en palmomentale reflex bij corticobulbair letsel
- Hypertonie spastisch type: snelheidsafhankelijk, ongelijkheid tussen agonist en antagonist, knipmesfenomeen
- Enkel disuse atrofie bij langdurige inactiviteit, anders geen atrofie.
Kenmerken spasticiteit (3)
- Snelheidsafhankelijk: hoe sneller, hoe meer hypertonie
- Niet in dezelfde mate in antagonist en agonist
- Knipmesfenomeen: vooral aanwezig bij begin van de beweging
Kenmerken letsel LMN (5)
- Parese, steeds ipsilateraal
- Hypo- tot areflexie peesreflexen
- Hypotonie
- Spieratrofie
- Fasciculaties (meer bij percussie spier), bij aandoeningen van motorische voorhoorn
Kenmerken spierletsel (3)
- Parese: symmetrisch en proximaal in ledematen
- Atrofie: vnl bij chronische spierziekten
- Peesreflexen normaal tot verlaagd
Letsels van BG en cerebellum: krachtsverlies?
Nee, zij zorgen voor normale beweging.
Basale ganglia: welke?
- Striatum: putamen en nucleus caudatus
- Globus pallidus: GPi en GPe
- Nucleus subthalamicus
- Substantia nigra: pars compacta en pars reticulata