HS 5 - Verhoudingen Flashcards

1
Q

Waar gebruik je verhoudingen voor?

A

Om grootheden te vergelijken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Ervaringen van kinderen op het gebied van meten en meetkunde, leggen de basis voor het denken in?

A

Verhoudingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Door te redeneren over al of niet gelijke verhoudingen in een situatie worden kinderen zich bewust van het?

A

Bewust van het ‘naar verhouding’ zien of denken (verhoudingsgewijs)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Betekenis ‘verhoudingsgewijs’

A

Bewust naar verhouding zien of denken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Een driehoek met evenredig verband heet?

A

Gelijkvormig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Het inzicht in evenredige verbanden tussen grootheden kan sterk verschillen in niveau en kan je vaststellen wanneer/als een leerling: (5 punten)

A

Op de juiste wijze uitspraken doet die een verhouding of juist een wanverhouding aangeven: “Ik ben de helft van de juf.”

Bij het tekenen of het maken van bvb een kijkdoos goed let op onderlinge verhouding, en wanverhoudingen onder woorden kan brengen;

De wanverhoudingen bij lachspiegels of karikaturen onder woorden kan brengen in termen van (on)gelijke verhoudingen in lengte of grootte;

Kan verwoorden dat twee figuren al of niet gelijkvormig zijn, bvb omdat de lengten niet allemaal met dezelfde vergrotingsfactor zijn vergroot of verkleind.

Eenvoudige schaalberekeningen kan maken (schaal 1 : 25.000; de lengte van de wandelroute op de kaart is 36 cm).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Betekenis ‘getalsverhouding’

A

Een eindeloze reeks van gelijkwaardige getallenparen (2 : 3 = 4 : 6 = 6 : 9)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

3 verschillende hulpmodellen voor rekenen met verhoudingen

A

Verhoudingstabel
Dubbele getallenlijn
Strook

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Een probleem oplossen op een formeel niveau kan met?

A

De regel van drieën:

Er zijn drie getallen gegeven – hier 64, 160 en 100 – en de vierde wordt bepaald met de formule: 64 x 100 / 160 = 64 x 10 / 16 = 64 / 16 x 10 = 4 x 10 = 40

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly