HOW WE USE, ACQUIRE AND CHANGE SCHEMAS Flashcards
USING SCHEMAS
Wat bepaalt welke kenmerken we gebruiken als basis voor categorisatie en schema-gebruik?
Mensen gebruiken basisniveau-categorieën die niet te inclusief of te exclusief zijn (zoals “carrièrevrouw” in plaats van “vrouw”).
Ze gebruiken meestal sociale stereotypen en rol-schema’s in plaats van kenmerk-schema’s (bijvoorbeeld “politicus” in plaats van “intelligent”).
Schema’s worden vaak geactiveerd door gemakkelijk waarneembare kenmerken, zoals huidskleur, kleding of fysieke verschijning, of door kenmerken die in een specifieke context opvallend zijn (bijv. een man tussen een groep vrouwen).
Welke schema’s worden vaker gebruikt?
Schema’s die toegankelijk zijn, vaak gebruikt worden of opvallen in het geheugen (bijv. een racist zal raciale schema’s vaker gebruiken dan iemand die niet racistisch is).
Ook schema’s die relevant zijn voor de persoon in die context worden vaker geactiveerd.
Mensen gebruiken ook vaak stemming-congruente schema’s (schema’s die passen bij hun huidige stemming) en schema’s gebaseerd op eerdere informatie (primacy effect).
Hoe kunnen schema’s functioneel en accuraat zijn in sociale interacties?
Deze automatische schema-cueing processen zijn functioneel en genoeg accuraat voor onmiddellijke interacties. Ze zijn “circumscribed accuracy”, wat betekent dat ze effectief genoeg zijn voor snel gebruik, maar niet altijd perfect.
Ze bieden een praktische manier om snel te reageren op nieuwe informatie, maar ze zijn vaak niet volledig accuraat.
Wanneer schakelen mensen over van theorie-gedreven naar data-gedreven cognitie?
Wanneer de kosten van fouten groter worden, zijn mensen meer geneigd om nauwkeuriger te werk te gaan. Ze letten meer op de beschikbare gegevens en gebruiken dan nauwkeurigere schema’s.
Dit betekent dat wanneer de gevolgen van misverstanden of verkeerde oordelen groter zijn, mensen meer aandacht besteden aan de feitelijke gegevens en minder afhankelijk zijn van algemene schema’s.
Hoe speelt de context een rol in het gebruik van schema’s?
De context bepaalt welke kenmerken of schema’s relevant zijn. Bijvoorbeeld, iemand die zich bevindt in een situatie waar ras of geslacht opvalt (zoals een man in een groep vrouwen), kan deze kenmerken gebruiken om snel te categoriseren.
Wanneer mensen schema’s gebruiken die relevant zijn voor de context of voor zichzelf, is de kans groter dat ze die schema’s activeren.
Wat zijn de kosten van verkeerde oordelen wanneer iemands uitkomsten afhangen van de acties of attitudes van anderen?
Wanneer mensen afhankelijk zijn van anderen voor hun beloningen of straffen, zijn de kosten van verkeerde oordelen belangrijk. In zulke gevallen zullen mensen meer informatie zoeken, meer aandacht besteden aan gegevens, vooral aan schema-inconsistente informatie, en over het algemeen meer aandacht besteden aan anderen.
Dit verhoogt de nauwkeurigheid van hun oordeel en leidt tot complexere cognitie, vooral wanneer ze proberen beslissingen of acties uit te leggen of te rechtvaardigen.
Wat gebeurt er wanneer de kosten van besluiteloosheid hoog zijn?
Mensen nemen vaak snel een beslissing of vormen snel een indruk. Zelfs een foutieve beslissing of indruk kan verkieslijk zijn boven geen beslissing of indruk.
Prestatiedruk, zoals het maken van een oordeel onder tijdsdruk, kan het gebruik van schema’s verhogen. Bijvoorbeeld, tijdsdruk kan mannen en vrouwen met conservatieve seks-rolattitudes dwingen vrouwen af te wijzen voor banen, en vrouwen met progressieve attitudes kunnen mannen afwijzen (Jamieson & Zanna, 1989).
Hoe beïnvloeden afleiding en angst het gebruik van schema’s?
Afleiding en angst kunnen de waargenomen kosten van besluiteloosheid verhogen, waardoor mensen meer afhankelijk worden van schematische verwerking.
Wanneer iemand informatie aan anderen moet communiceren (zoals in formele presentaties), is het belangrijker om georganiseerd, besluitvaardig en duidelijk te zijn, wat leidt tot meer afhankelijkheid van schema’s, vooral bij technische (wetenschappelijke) communicatie.
Kunnen mensen zich bewust zijn van de onnauwkeurigheid van schema’s?
Mensen kunnen zich bewust zijn dat schematische verwerking onnauwkeurig kan zijn, vooral wanneer het leidt tot ongewenste, denigrerende stereotypen van sociale groepen.
Ze kunnen proberen niet te afhankelijk te zijn van schema’s, maar dit is vaak niet erg succesvol in vergelijking met de onbewuste processen die beschreven zijn in de tekst.
Welke individuele verschillen kunnen het gebruik van schema’s beïnvloeden?
Attributionele complexiteit: Mensen verschillen in de complexiteit van hun verklaringen voor het gedrag van anderen (Fletcher et al., 1986).
Onzekerheidsoriëntatie: Sommige mensen hebben meer interesse in het verkrijgen van informatie, terwijl anderen liever onwetend blijven maar wel zeker zijn (Sorrentino & Roney, 1999).
Behoefte aan cognitie: Mensen verschillen in de mate waarin ze graag diep nadenken over zaken (Cacioppo & Petty, 1982).
Behoefte aan cognitieve afsluiting: Mensen verschillen in hoe snel ze cognitieve losse eindjes willen opruimen en een beslissing willen nemen (Kruglanski & Webster, 1996).
Cognitieve complexiteit: Mensen verschillen in de complexiteit van hun cognitieve processen en representaties (Crockett, 1965).
Wat is het effect van zelfschema’s op het waarnemen van anderen?
Attributen die belangrijk zijn in ons zelfschema zijn vaak ook belangrijk bij de waarneming van anderen.
Mensen gebruiken schema’s die ze vaak gebruiken en gemakkelijk herinneren, wat van invloed is op hoe ze anderen waarnemen.
Hoe beïnvloeden gender- en politieke schema’s sociale interactie?
Mensen verschillen in de traditionele of conservatieve aard van hun gender- of seks-rolschema’s, wat invloed heeft op hoe ze anderen als mannelijk of vrouwelijk waarnemen (Bem, 1981).
Politieke schema’s zijn gebaseerd op politieke expertise en kennis, en hun gebruik voorspelt snel coderen, gefocust denken en relevant herinneren (Fiske et al., 1990; Krosnick, 1990).
ACQUIRING SCHEMAS
Op welke manieren kunnen we schema’s verwerven?
Schema’s kunnen op secundaire wijze verworven worden, bijvoorbeeld door wat je verteld is over bepaalde mensen (zoals het schema van een docent op basis van andermans beschrijvingen).
Meestal worden schema’s echter geconstrueerd of minstens aangepast op basis van ontmoetingen met categorie-instanties (bijvoorbeeld ervaring met individuele docenten via literatuur, media of face-to-face interacties).