Hoorcollege 8: Begripsvaliditeit Flashcards

1
Q

Wat is validiteit?

A

De mate waarin de test aan zijn doel beantwoordt.
Meet je wat je wilt meten?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar of niet waar:
Testgebruik kan valide zijn, een test op zichzelf niet

A

Juist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Begripsvaliditeit (construct validity)

A

In hoeverre is het hypothetisch begrip verantwoordelijk voor de testscore?;
Wat meet mijn test precies?
Wetenschappelijk onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Criteriumvaliditeit

A

Hoe goed voorspelt een test gedrag of prestatie buiten de testsituatie (criterium in heden, verleden of toekomst).
Kan ik mijn test gebruiken om iets anders te voorspellen?
Praktisch gebruik van een test.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waaruit bestaat begripsvaliditeit?

A
  1. Inhoud van de test
  2. Samenhang van de testonderdelen
  3. Responsprocessen
  4. Consequenties van testgebruik
  5. Samenhang met andere constructen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Inhoudsvaliditeit (=content validity)

A

Inhoud van de items moet aansluiten bij het te meten construct;
Alle belangrijke aspecten van het construct moeten voldoende aan bod komen.
Kan alleen door wetenschappers etc. Niet door leken!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Face validity

A

Inhoudsvaliditeit zoals beoordeeld door leken (algemeen publiek)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat kun je zeggen over het verband tussen inhoudsvaliditeit en face validity?

A

Goede inhoudsvaliditeit zorgt voor face validity, maar niet andersom!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat verwachten we als alle items dezelfde eigenschap meten?

A

Een positive manifold –> positieve correlaties tussen alle items

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke twee soorten testen zijn er?

A
  • Typical performance tests (tests voor gedragswijze)
  • Maximum-performance tests (tests voor prestatieniveau)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke responsprocessen zijn er bij de typical performance tests?

A
  1. Sociale wenselijkheid
  2. Instemmendheid (acquiescence)
  3. Extreme vs. milde responsstijl

Deze responsstijlen beïnvloeden validiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke responsprocessen zijn er bij maximum performance tests?

A
  1. Maximale inzet bij het oplossen van een vraagstuk
  2. Eén weg naar de oplossing (iedereen doorloopt zelfde responsproces)
  3. Volgens van het juiste pad leidt tot het goede antwoord (niet meerdere oplossingen mogelijk)

Als dit niet op gaat, gaat dat ten koste van de validiteit van de meting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Juist of onjuist: Verkeerd of oneerlijk gebruik van een test zorgt altijd voor een niet valide meting

A

Juist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is een nomologisch netwerk?

A

Een netwerk waarin we de samenhang tussen verschillende psychologische eigenschappen weer proberen te geven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke soorten validiteit zijn er (samenhang andere constructen)?

A
  1. Convergent validity = de testscore hangt sterk samen met scores op tests die hetzelfde construct meten. De testscore hangt ook samen met scores op tests die gerelateerde constructen meten.
  2. Discriminant validity = De testscore hangt niet samen met scores op tests die ongerelateerde constructen meten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Soorten Multi-trek-multi-methode onderzoek

A
  1. Monotrek-multimethode (monotrek-heteromethode)
  2. Multitrek-multimethode (heterotrek-hetereomethode)
  3. Multitrek-monomethode (heterotrek-monomethode)
17
Q

Monotrek-multimethode

A

Je wilt convergente validiteit –> hoge correlatie tussen metingen van hetzelfde construct adhv verschillende methoden

18
Q

Multitrek-multimethode

A

Je wilt discriminante validiteit –> lage correlatie tussen metingen van verschillende constructen adhv verschillende methoden

19
Q

Multitrek-monomethode

A

Je wilt discriminante validiteit –> lage correlatie tussen metingen van verschillende constructen adhv dezelfde methode

20
Q

Methodeneffect

A

Samenhang tussen metingen van ongerelateerde constructen vanwege het feit dat dezelfde meetmethode is gebruikt (dit wil je dus niet)

21
Q

Schijnsamenhang (spurieuze correlatie)

A

Een samenhang omdat je dezelfde methode gebruikt

22
Q

Multi-trek-multi-methode correlatiematrix

A