Hoofstuk 5 taak 3 en 4 Flashcards
1
Q
each
A
elk
2
Q
parent
A
ouder
3
Q
the right side
A
de rechterkant
4
Q
the train
A
de trein
5
Q
to arrive
A
aankomen
6
Q
the subscription
A
de abonnement
7
Q
the vending machine
A
het automaat
8
Q
the daily
A
de dagelijks
9
Q
the same
A
dezelfde
10
Q
through
A
door
11
Q
to press
A
drukken
12
Q
bank holiday
A
feestdag
13
Q
the mistake
A
de fout
14
Q
the whole (day)
A
de heel (dag)
15
Q
to check in
A
inchecken
16
Q
to get in
A
instappen
17
Q
the card
A
de kaart
18
Q
the class (on train)
A
de klas
19
Q
the discount
A
de korting
20
Q
the metro
A
de metro
21
Q
the go
A
de naartoe
22
Q
public transport
A
de openbaar vervoer
23
Q
the charging
A
het opladen
24
Q
the transfer journey
A
de overstappen
25
the journeys
de reizen
26
return
retour
27
the balance
het saldo
28
the screen
het scherm
29
the rail (terminal)
het spoor
30
during
tijdens
31
to check out
uitchecken
32
to leave
vertrekken
33
elk
each
34
ouder
parent
35
de rechterkant
the right side
36
de trein
the train
37
aankomen
to arrive
38
de abonnement
the subscription
39
het automaat
the vending machine
40
de dagelijks
the daily
41
dezelfde
the same
42
door
through
43
drukken
to press
44
feestdag
bank holiday
45
de fout
the mistake
46
de heel (dag)
the whole (day)
47
inchecken
to check in
48
instappen
to get in
49
de kaart
the card
50
de klas
the class (on train)
51
de korting
the discount
52
de metro
the metro
53
de naartoe
the go
54
de openbaar vervoer
public transport
55
het opladen
the charging
56
de overstappen
the transfer journey
57
de reizen
the journeys
58
retour
return
59
het saldo
the balance
60
het scherm
the screen
61
het spoor
the rail (terminal)
62
tijdens
during
63
uitchecken
to check out
64
vertrekken
to leave
