Hoofstuk 3 taak 3 and 4 Flashcards
1
Q
to offer
A
aanbieden
2
Q
the beer
A
het bier
3
Q
thirst ( i have you have)
A
dorst
4
Q
fetch
A
halen
5
Q
something
A
iets
6
Q
the coffee
A
de koffie
7
Q
to be in the mood for something
A
zin hebben in
8
Q
the dinner
A
het avondeten
9
Q
order
A
bestellen
10
Q
the sandwich
A
de boterham
11
Q
to think
A
denken
12
Q
the food
A
het eten
13
Q
the customer
A
de klant
14
Q
the lunch
A
de lunch
15
Q
mostly
A
meestal
16
Q
the kind
A
de soort
17
Q
between
A
tussen
18
Q
everything
A
alles
19
Q
special
A
bijzonder
20
Q
the dish
A
het gerecht
21
Q
take
A
nemen
22
Q
beautiful
A
mooi
23
Q
the pancake
A
de pannenkoek
24
Q
aanbieden
A
to offer
25
het bier
the beer
26
dorst
thirst ( i have you have)
27
halen
fetch
28
iets
something
29
de koffie
the coffee
30
zin hebben in
to be in the mood for something
31
het avondeten
the dinner
32
bestellen
order
33
de boterham
the sandwich
34
denken
to think
35
het eten
the food
36
de klant
the customer
37
de lunch
the lunch
38
meestal
mostly
39
de soort
the kind
40
tussen
between
41
alles
everything
42
bijzonder
special
43
het gerecht
the dish
44
nemen
take
45
mooi
beautiful
46
de pannenkoek
the pancake
