Hoofdstuk 8 - instituties Flashcards
- De kandidaten kunnen een definitie geven van het begrip institutie en het onderscheid aangeven tussen harde en zachte instituties. Daarbij kunnen zij beargumenteren dat het goede leven zonder instituties niet denkbaar is maar dat instituties ook een bedreiging kunnen zijn voor het goede leven.
Instituties zijn vaste handelingen die mensen gezamenlijk verrichten en die het mogelijk maken dat mensen met elkaar iets kunnen realiseren wat zij goed achten. Je hebt harde instituties hebben een drager nodig. Dit is iemand die de handelingspatronen ‘draagt’ en zachte instituties hebben geen drager en is daarom vrijer.
Instituties hebben een goede en dreigende kant. Aan de goede kant verminderen ze de individuele vrijheid en de individuele mensenrechten op een positieve manier. Aan de dreigende kant zorgen ze ervoor dat mensen oneerlijk worden behandeld of worden misbruikt.
- De kandidaten kunnen met behulp van voorbeelden uitleggen op welke manier instituties met elkaar samenhangen, elkaar vooronderstellen en het menselijk samenleven mogelijk maken en vormgeven. Tevens kunnen zij uitleggen dat instituties de persoonlijke vrijheid en het goede leven kunnen ondermijnen.
Instituties zijn zo gemaakt dat de macht is verspreid. B.v. de politie mag niet zomaar iemand straf geven dat doet de rechtbank en de rechtbank moet zich houden aan de wetten die door de staat zijn gemaakt. Op deze manier hangen instituties samen. Instituties veronderstellen elkaar ook ze hebben elkaar nodig en kunne niet zonder elkaar. B.v. een Bank heeft de politie nodig bij een overval.
Doordat instituties een groot deel uitmaken van ons leven vormen ze ook ons leven. Ze kunnen daardoor de persoonlijke vrijheid en het goed leven ondermijnen. Dit geldt voor harde en zachte instituties. B.v. volgens de bijbel moet je 6 dagen werken en 1 dag rust. Hierbij was het een ‘zonde’ om te klagen over je werkplek. Zo onderdrukte de kerk dat mensen niet gingen klagen terwijl dit wel gerechtvaardigd zou zijn.
- De kandidaten kunnen met behulp van de begrippen onderbouw, bovenbouw, bourgeoisie, klassenbelang en vals bewustzijn de kritiek van Marx op instituties uitleggen, toepassen en beoordelen.
Marx beschreef dat er twee groepen mensen in een kapitalistische samenleving waren: de bourgeoisie en het proletariaat. De bourgeoisie waren de rijken die een bedrijf hadden en zelf niet hoefden te werken. De lonen van de arbeiders waren zo laag dat ze zelf veel geld overhielden. Zij verdedigen het klassenbelang. Dit betekent dat zij het belangrijk vinden om hun klasse in stand te houden. Het proletariaat waren hard werkende arbeiders die last hadden van een vals bewustzijn. Dat kwam doordat zij niet door hadden dat zij als arbeiders de bourgeoisie ‘droegen’.
Er was volgens Marx sprake van een bovenbouw en onderbouw. Onderbouw was de sociaal-economische werkelijkheid. Dit zijn: productiekrachten, kapitaal, grond en techniek. De bovenbouw is de geestelijke kant. Dit zijn: religie, wetenschap, normen, waarden en kunst. In het kapitalisme is het belangrijk dat de bovenbouw de positieve ideeën over het kapitalisme overbrengt. Zo houdt de bourgeoisie de macht over de productiefaciliteiten. De instituties worden dus gebruikt om de klassenverdeling in stand te houden ten koste van het proletariaat.
- De kandidaten kunnen Foucaults kritiek op instituties aan de hand van de begrippen macht, onderdrukking, normalisering en disciplinering uitleggen, toepassen en beoordelen.
Instituties zijn beperkingen of regels die door mensen zijn bedacht. Deze zijn goed voor economisch, sociaal en politiek gedrag. Er is sprake van hiërarchie in een institutie en ze kunnen formeel (onderwijs) en informeel (gezin) zijn. Door de hiërarchie is er altijd sprake van macht in een institutie. Wanneer je te maken hebt met macht heb je ook te maken met onderdrukking. Je moet je aan de regels houden, want wanneer je dit niet doet zijn er gevolgen. Het feit dat je je daarom aan de regels houdt, noemt Foucault dit disciplinering. Door disciplinering ontstaat er normalisering, iets wordt als normaal gezien in de samenleving.
Instituties gebruiken disciplinering om hun macht te houden. Dit is vaak niet ten goede van de samenleving zelf, maar alleen voor degenen met de machtspositie.
- De kandidaten kunnen de kritiek van Habermas op het proces van modernisering weergeven aan de hand van het onderscheid tussen instrumentele en communicatieve rationaliteit. Daarbij kunnen zij de opvatting van Habermas dat de leefwereld en het goede leven kunnen worden gekoloniseerd door het bureaucratische en het economische systeem uitleggen, toepassen en beoordelen.
Habermas was eerst positief over de modernisering dit leidde namelijk tot het ‘rationaliseringproces’. Later was hij er minder optimistisch over. Als gevolg van het proces gingen instrumentele en communicatieve rationaliteit domineren.
• Instrumentele rationaliteit = gefocust op de economie en de efficiëntie van de maatschappij.
• Communicatieve rationaliteit = focust vooral op een maatschappij waarin men vrij met elkaar kan debatteren over idealen, ideeën, moralen, goede doelen etc. Deze maatschappij wordt ook wel de ‘leefwereld’ genoemd.
Door de dominantie van de staat en de vrijemarkteconomie wordt de leefwereld gekoloniseerd. Hij wordt gekoloniseerd door de bureaucratische en instrumentele rationaliteit. Je zult dingen slechts vanuit een perfectief gaan zien en niet meer kritisch kunnen kijken naar andere standpunten wat betreft staat of de markt. De communicatieve rationaliteit vervaagt steeds verder hierdoor.
- De kandidaten kunnen het onderscheid tussen het Angelsaksische en het Rijnlandse model als varianten van het idee van de vrije markt uitleggen, toepassen en beoordelen. Daarbij kunnen zij aangeven wat in beide modellen de verschillen zijn in de bedrijfscultuur aan de hand van het onderscheid tussen recht en moraal en het onderscheid tussen shareholdercapitalism en stakeholder-capitalism.
In de vrijemarkt zijn er twee modellen te herkennen:
- Angelsaksische model draait het om efficiëntie, waarbij geld de belangrijkste maatstaaf is. Er wordt gezorgd dat de overheidskosten minimaal zijn en het initiatief ligt vooral bij het individu. Dit model wordt ook wel het shareholdercapitalism genoemd. De prioriteiten in de bedrijfscultuur liggen bij het tevredenstellen van de eigenaren. De nadruk ligt op recht, je hoeft niet dezelfde normen en waarden te hebben als je je werk maar doet.
- Rijnlandse model draait om samenwerking tussen overheid, werkgever en werknemer. Solidariteit en gelijkheid staan centraal. Ofwel Stakeholder-kapitalisme. Prioriteiten zijn het tevredenstellen van alle betrokkenen van het bedrijf. Er is geen top-down structuur: overleg en solidariteit doen ertoe. Hierdoor is er sprake van een gedeelde moraal. Werknemers delen dezelfde normen en waarden.
Primaire tekst – Michel Foucault
47. De kandidaten kunnen uitleggen dat het Panopticum van Bentham volgens Foucault model staat voor moderne machtsuitoefening door instituties. Zij kunnen daarbij uitleggen:
• Dat in het Panopticum macht automatiseert en ontindividualiseert;
• Dat de gedetineerde het principe van zijn onderwerping – dwang – overneemt en toepast op zichzelf.
Het panopticum van Bentham: een ringvormig gebouw met in het midden een toren. Vanuit deze toren heeft de bewaker volledig zicht op de personen in de cellen die om de toren zijn heen gebouwd.
Volgens Foucault is dit gebouw een symbool voor machtsuitoefening door instituties. Hierdoor zullen mensen ook wanneer er niemand naar hen kijkt zich gedragen hoe het van hen wordt verwacht. Het resultaat is dat de macht automatiseert en ontindividualiseert, de macht zit hem in het systeem en niet in een individueel persoon. De personen onderworpen aan het panopticum zijn vaak angstig om zelf iets tegen de regels te doen. Door determinatie, wordt de dwang van het systeem op zichzelf toegepast.