Filosofie - Primaire teksten H7: relaties Flashcards
- De kandidaten kunnen uitleggen hoe twee grondprincipes van de burgerlijke maatschappij (algemeenheid en bijzonderheid) zich manifesteren. Tevens kunnen zij uitleggen dat door de inwerking van beide principes op elkaar het algemeen belang gediend kan worden terwijl toch niemand erop uit is dit te doen.
Bijzonderheid is de mens op zichzelf. Hegel zag een mens als een eenheid die levensbehoeften en verlangens omvat en hij dacht dat ieder mens als doel heeft die verlangens te bevredigen. Deze behoeftes zijn afhankelijk van anderen. Hegel zegt dan ook dat je deze alleen kunt bevredigen door samenwerking met anderen. De voorwaarde hiervoor is de algemeenheid. Dit is een collectief verband van individuen samen onderlinge relaties vormen. Dankzij de algemeenheid kan ieder mens zowel zijn eigen belangen als de belangen van andere mensen verdedigen. Bovendien bestaan er in de algemeenheid zelf ook behoeften die ieder individu nastreeft.
B.v. binnen een collectief verband als een vakbond wil iedereen de belangen van werknemers verdedigen. Dit is het algemeen belang. Op kleinere schaal zullen er individuen zijn die specifiekere behoeften nastreven (loonverhoging voor schoonmakers).
De egoïstische bijzonderheid (de mens) is afhankelijk van de verstandelijke algemeenheid (de maatschappij). Door samenwerking van deze twee kan het algemeen belang gediend worden. Dit vormt ‘een staat die gebaseerd is op behoefte en verstand’ (Hegel p.192).
- De kandidaten kunnen uitleggen wat Hegel verstaat onder theoretische en praktische vorming door het arbeidsproces, waarbij met name aandacht wordt besteed aan de subjectieve en objectieve kant ervan. Ze kunnen daarbij uitleggen dat deze vorming samenhangt met arbeidsdeling, productiviteit en automatisering.
Hegel verdeelt het arbeidsproces in twee onderdelen: theoretische en praktische vorm. Bij theoretische vorming gaat het om het bedenken van een product. Het nadenken over functie, materialen, de werking en de snelheid van de productie. De producent heeft kennis van de behoeften van zijn doelgroep.
Het werkelijk maken van een product is de praktische vorming. Ontstaat uit behoefte van de mens om te werken. Een mens werkt om samen met anderen zijn eigen belangen te vervullen, om erkenning te krijgen van anderen of uit gewoonte. Om dit proces snel te verlopen is arbeidsdeling (taken verdelen) en automatisering (taken door machines) nodig om de productiviteit van het arbeidsproces te verhogen.
Dit heeft invloed op de subjectieve (individu) en objectieve sfeer (gemeenschap). De gemeenschap heeft baat bij het versnelde proces stimuleert: het welzijn in de gemeenschap en samenwerken van individuen hierdoor versterkt de gemeenschap.
De verhoogde arbeidsproductiviteit heeft een negatief effect op het individu: taken binnen het proces moeten verdeeld worden en hebben minder kennis van het hele proces. Taken worden steeds simpeler en is er minder vakmanschap nodig. Het wordt steeds mechaniseer en de arbeider wort vervangen.
- De kandidaten kunnen deugd definiëren als een verworven menselijke kwaliteit waarvan de uitoefening het mogelijk maakt om interne goederen die behoren tot een bepaalde praktijk te verwerven. Daarbij kunnen zij uitleggen dat:
- Deugden er altijd zijn in relatie tot mensen die met elkaar een praktijk beoefenen en met elkaar doelen en standaarden hebben afgesproken;
- Deze praktijk zowel een relatie tot beoefenaars in het heden als het verleden betreft;
- Onderwerping aan de morele regels van een praktijk nodig is (rechtvaardigheid, moed en eerlijkheid);
- Instituties gericht zijn op externe goederen (winst, macht, status), terwijl praktijken gericht zijn op interne goederen;
- Praktijken niet zonder instituties kunnen bestaan en interne goederen niet zonder externe goederen;
Institutie is een organisatie met een bepaalde taak. Deze organisatie is gericht op externe goederen zoals: winst, macht, of status. Er is geen algemeen doel doordat een institutie bestaat uit mensen die als individuen denken, ze hebben namelijk hun eigen doel. Er is hier sprake van een hiërarchische verhouding.
Door het rendementsdenken en de focus op externe goederen zijn de oude deugden verwaterd. Volgens MacIntyre moeten we af van externe goederen in relatie tot werk en omgeving. Een deugd is een verworven goede menselijke kwaliteit. Wanneer je deugden zou toepassen moet je nadenken over je medemens. Externe goederen kunnen dan niet bestaan en streef je naar interne goederen. Deugden zijn er altijd in relatie tot anderen. Je handelingen zijn afhankelijk van de persoon.
Een praktijk is een samenwerkingsverband tussen verschillende mensen die naar een algemeen doel streven. Het doel is om interne goederen te verwezenlijken. Binnen een praktijk heeft iedereen hetzelfde doel en gaat niet voor eigen succes. Om een praktijk in stand te houden zijn morele regels nodig. Deze regels zijn gebaseerd op eerdere ervaringen van beoefenaars van de praktijk in kwestie. Praktijken hebben dus een relatie tot het verleden en het heden.
Instituties en praktijken kunnen echter niet zonder elkaar. Ze hebben elkaar nodig om behoefte te realiseren. Dit geldt ook voor interne en externen goederen. Een institutie zonder praktijk is er een zonder: moed, eerlijkheid en rechtvaardigheid. We hebben het dan over een corrupte institutie waarin het alleen gaat om economische winst en macht.