Hoofdstuk 7 - Relaties Flashcards
- De kandidaten kunnen aan de hand van het voorbeeld van de virtuele biotoop uitleggen dat de moderniteit kan leiden tot sociaal atomisme. Daarbij kunnen zij uitleggen dat individualisering, rationalisering, vrije markt, de opkomst van de techniek en moderne instituties onze ervaring van relaties hebben doortrokken.
In een virtuele biotoop draait het om jou als individu alles is speciaal voor jou ontwikkeld en geprogrammeerd, en andere mensen zijn niet meer dan gebruiksvoorwerpen. Dit is een radicale vorm van individualisering. Deze technieken worden ondersteunt door moderne instituties. Deze ontwikkeling gaat samen met de rationalisering, waarbij de werkelijkheid gesystematiseerd en geordend wordt om beheersbaarheid en voorspelbaarheid te vergroten. Je ziet rationalisering ook terug in de vrije markt, mensen worden soms gezien als ‘middel’ om een doel te bereiken. B.v. de vrouw achter de kassa in de supermarkt zorgt dat jij uiteindelijk nieuwe producten naar huis kan nemen. Kortom er komt een einde aan een web van relaties. We leven in een wereld waar het om het individu draait en relaties bestaan alleen in verhouding tot het individu. Wat leidt tot sociaal atomisme. De mens staat volledig los van maatschappelijke orde en sociale relaties.
- De kandidaten kunnen de neoklassieke (economische) opvatting over hebzucht en egoïsme weergeven, uitleggen en beoordelen:
• Als aanjager van economische ontwikkeling;
• Als invulling van het goede leven;
• Als invulling van een bepaalde sociale orde.
Bij neoklassieke opvatting over het goede leven staat hebzucht centraal, dit wordt tot iets goeds beschouwd. Het is volgens de opvatting het doel van de mens om zijn eigenbelangen te dienen: je moet handelen voor zover het goed is voor jezelf.
Door neoklassieke opvatting worden ondeugden geherinterpreteerd als goed, als aanjagers van de economie. B.v. ijdelheid van de mens jaagt de productie van cosmetische producten en manieren van zelfverbetering aan. Hieruit volgt dat zelfzucht de basis van de goede sociale orde en het goede leven vormt.
De opvatting heeft ook zijn problemen: In een samenleving waar iedereen uit zelfinteresse handelt, is niemand te vertrouwen. Dit ondermijnt de sociale cohesie waarop het fundament van een samenleving berust.
- De kandidaten kunnen het verschil tussen de opvattingen van het communitarisme en van het liberalisme over het goede leven weergeven. Daarbij kunnen zij:
• Aan de hand van het onderscheid tussen ‘dunne moraal’ en ‘dikke moraal’ de kritiek van het communitarisme op het liberale mensbegrip uitleggen;
• Beargumenteren dat de tegenstelling tussen de opvattingen van liberalisme en communitarisme over het goede leven vanuit een deugd ethische benadering kan worden gerelativeerd.
Liberalisme: Rechten en vrijheden van het individu centraal. Ieder mens moet voor zichzelf beslissen wat goed en kwaad is, ieder individu is moreel autonoom.
Communitarisme: focussen zich op het feit dat een individu in een samenleving leeft. Communitarisme maken onderscheidt tussen een ‘dunne’ moraal en ‘dikke’ moraal. Dunne moraal is moraal die voorkomt uit het idee van het autonome individu. Men moet vrij handelen, zolang men geen schade voor de andere veroorzaakt. Omdat dit geen basis is voor een stabiele samenleving, aangezien er geen concept van de ander is dat kan zorgen voor verbinding. Om een samenleving samen te houden is er een dikke moraal nodig. Volgens communitaristen is er zonder moreel idee van sociale cohesie geen samenleving mogelijk. Het begrip mens als individu is dan ook problematisch.
De samenleving is hierbij een rechter voor wat goed en kwaad is.
Door het debat ontstond er een nieuwe benadering van de ethische deugd. Zo ontstonden de begrippen positieve vrijheid, de vrijheid om zelf te bepalen hoe je handelt, en negatieve vrijheid, vrij zijn van de handelingen van andere mensen. Hierdoor komen twee tegenstrijdige ideologie dichterbij elkaar te liggen.
- De kandidaten kunnen uitleggen dat MacIntyre het deugdbegrip actualiseert met behulp van de begrippen practice, internal goods en external goods. Daarbij kunnen zij dit deugdbegrip toepassen op praktijken zoals sport, bedrijfsleven, media en onderwijs.
Volgen MacIntyre moet de deugdethiek terug gaan naar die van Aristoteles, alleen wel met aanpassingen. Dit deed hij met verschillende termen:
- Practice (praktijken) → dit zijn verbanden waarin mensen samen verantwoordelijkheid dragen voor een gemeenschappelijk goed en willen dat deze verantwoordelijkheid zo goed mogelijk samen wordt uitgevoerd.
- Je hebt internal goods (interne goederen) nodig om de praktijken beter uit te kunnen voeren. Dit zijn dingen als: moed, rechtvaardigheid en eerlijkheid.
- Daartegenover staan external goods (externe goederen): geld, macht en status. Wat dus is gekoppeld aan de vrije markt (egoïsme en hebzucht zie ET 31). De goederen zijn niet op zichzelf slecht alleen kunnen slecht zijn.
Je ziet hier het verschil tussen dunne en dikke moraal: de dunne moraal gaat over eigenbelang en de dikke moraal zegt dat er meer dan dat is. De dikke moraal hoort bij het communitarisme en de interne goede zaken en de dunne moraal linkt aan het liberalisme en de externe goede zaken.
- De kandidaten kunnen de opvatting van Hegel uitleggen waarin individuele (subjectieve) vrijheid niet kan worden verwerkelijkt zonder de specifieke sfeer van zedelijkheid, die hij ‘burgerlijke maatschappij’ noemt.
Hegel zegt dat individuele vrijheid niet werkt zonder een specifieke sfeer van zedelijkheid. Zedelijkheid verwijst naar de collectieve sfeer, de samenwerking van alle individuen in een samenleving. Jouw vrijheid wordt mogelijk gemaakt door zedelijkheid. Mensen moeten niet als individu leven, maar als deel van een geheel. Hegel ziet instituties dan ook als vereiste binnen een burgerlijke maatschappij. Zo kunnen mensen dingen mogelijk maken die ze niet alleen kunnen. Mensen denken dat hierdoor hun vrijheid wordt beperkt echter heb je juist de zedelijke sfeer nodig om individuele vrijheid te verwerkelijken.
- De kandidaten kunnen de opvatting van Hegel over Anerkennung als ‘verdubbeling van ons zelfbewustzijn’ uitleggen met behulp van een voorbeeld en daarmee kritiek leveren op de atomaire vrijheidsopvatting.
Anerkennung (erkenning) kun je zien als een verdubbeling van ons zelfbewustzijn. Je ziet in dat je een ’ik’ bent en behoort tot een ‘wij’. Met Anerkennung bedoelde Hegels dat we erkend worden door elkaar. Dit is een voorwaarde voor vrijheid. Iedereen maakt dus elkaars vrijheid mogelijk.
B.v. je bestelt een drankje alleen de barman reageert niet en je wordt dus niet erkend. Je bent dan niet echt vrij, omdat mensen je niet erkennen. Dit is een argument tegen de atomaire vrijheidsopvatting, waarbij de vrijheid alleen te halen is bij het individu zelf.
- De kandidaten kunnen de opvatting van Hegel over arbeid uitleggen waarin het individu zijn behoeften ‘bemiddelt’, zichzelf vormt en daarmee zijn eigen vrijheid en geluk verzoent met de gemeenschap. Zij kunnen daarbij ook uitleggen dat in corporaties en in de staat private belangen door wederzijdse erkenning worden verzoend in een bestendige gezamenlijkheid.
Hegel zijn idee over arbeid is zeer duidelijk. Hij zegt dat een individu zijn behoeften moet bemiddelen. Dit wil zeggen dat iemand niet alleen bezig moet zijn met het bevredigen van zijn behoeften door te consumeren, maar iets terug moet doen aan de maatschappij. Dit doe je m.b.v. arbeid. Je laat je eigen behoeften dan achterwege en bent bezig met die van anderen. Je moet natuurlijk wel dingen verkopen die de klant wil.
De verzoening van private belangen en de Anerkennung zie je terug in corporaties. Binnen de corporaties wil iedereen individuele welvaart en is er sprake van wederzijdse erkenning. Dit leidde tot een bestendige gezamenlijkheid: het idee dat leden van een corporatie een band hebben, waarbij iedereen elkaar als individu met zijn eigen belangen erkent binnen het bedrijf.