Hoofdstuk 8 Flashcards
aanbelanden (belandde aan, is aanbeland)
to arrive
hulpbehoevend
needy
afzonderlijk
individually
vlekkeloos
flawless
verschoven (verschoof, heeft verschoven)
to shift, move, postpone
onvermogen, het
inability
fiks
firm / strong
uitwisselen
to exchange
nabootsen
to simulate or imitate
verwonden / verwonding, de / wond, de
to wound / wound
waarborgen
to guarantee
verdrag, het
agreement / treaty
aankloppen bij
to reach out for help
afkijken bij (keek af, heeft afgekeken)
to cheat
pleiten voor
to advocate
piekeren over
to worry about
robuust
robust / sturdy
palet, het / een palet aan
palette / an offering of
opmars, de / in opmars zijn
advance / to be on the rise
volwaardig
full
aansturen
to control or lead
verweven zijn met
to be intertwined with
drang tot
urge to
doorberekenen
to pass on (e.g. to pass on fees to a customer)
fungeren als
to act or function as
omslaan (sloeg om, is omgeslagen)
to change / overturn / be upset
doorhebben
to understand or get the message
meekrijgen
to get along or to understand
opzien baren
to cause a stir
aan de vooravond (staan) van iets
(to be) on the verge of something
eerder uitzondering dan regel (zijn)
(to be) rather the exception than the rule
binnen handbereik
within grasp
te bereizen (zijn)
(to be) reachable (lit)
ten tijde van
at the moment of, during
op den duur
in the long run
de kluts kwijt zijn
to be confused
nou eenmaal
anyway
in de war raken
to be confused
(tijd) in beslag nemen
to take a long time (critically)
achter de feiten aan lopen
to not be up to date
in het leven roepen
to call to life or create
in de hand houden
to keep under control
uit de hand lopen
to get out of hand
het leven van alledag
everyday life