Hoofdstuk 5 Flashcards
1
Q
angstaanjagend
A
terrifying
2
Q
voorbode, de
A
harbinger
3
Q
uitbesteden aan
A
to outsource to
4
Q
benoemen (tot)
A
to name (to appoint)
5
Q
weliswaar
A
admittedly
6
Q
benadrukken
A
to emphasize
7
Q
ijkspunt, het
A
checkpoint
8
Q
dreigen (te)
A
to threaten
9
Q
schaarste, de
A
scarcity
10
Q
grondslag, de
A
basis
11
Q
beschaving, de
A
civilization
12
Q
bezinning, de
A
reflection
13
Q
opjagen (joeg / jaagde op, heeft opgejaagd)
A
to rush
14
Q
verwijten
A
to reproach, to blame
15
Q
pleidooi, het
A
plea
16
Q
zich (n)iets aantrekken van
A
to (not) care about
17
Q
zich onderwerpen aan
A
to submit to
18
Q
zich overgeven aan
A
to surrender to