Hoofdstuk 6 Flashcards
vermenging, de
mixing
verenigen
to unite
onwillekeurig
involuntarily
hinderlijk
annoying, cumbersome, obstructive
hinderen
to obstruct
verwarren / verwarrend
to confuse / confusing
opwekken
to wake up
oproepen
to evoke / to call to action
eenduidig
clear, unambiguous
gangbaar
common
snoeien
to prune
aanleren / afleren
to teach / to unlearn or forget
beamen
to agree with
veelzeggend
significant
uiteenlopen
to diverge
wel degelijk
indeed
inschatten
to estimate
gelaat, het
countenance / face
vastberaden / vastberadenheid, de
determined / determination
schedel, de
skull
aflezen aan / van
to read on / from
knobbel, de
lump (lit), someone who is good at something (fig)
hellend / helling, de
inclined / hill
veronderstellen
to suppose or presume
vernielen / vernieling, de
to destroy / destruction
overspelig / overspel, het
adulterous / adultery
daadwerkelijk
actual
uitrusten met
equipped with
erven / erfenis, de
to inherit / inheritance
lonen / de moeite lonen
to pay or reward / worth the effort
desgevraagd
upon request / as requested
(weten) wat voor vlees je in de kuip hebt
to know your value / skills
(niet) voor iets / iemand onderdoen
to (not) give into something / someone
iets / iemand (niet) serieus nemen
to (not) take something / someone seriously
iets nieuw leven inblazen
to give something new life
vals spelen
to cheat
dag in dag uit
day in and day out
in zee gaan met iemand
to get in bed with (fig)
slecht met iemand aflopen
to end badly with someone
achter iets komen
to find out something
in elkaar zitten
how something works