Hoofdstuk 7 Flashcards
Ad-hoconderzoek
Een onderzoek dat éénmalig wordt uitgevoerd. Een voorbeeld is de gemeente Utrecht, die met een specifieke gezondheidsprobleem wordt geconfronteerd en voor dat probleem een onderzoek laat uitvoeren.
Beeldvragen
Hierbij laat de onderzoek plaatsjes zien en vraagt bijvoorbeeld welk plaatje het best bij de respondent past.
Bias
Dit houdt in dat de interviewer een telefonisch of face-to-face-vragenlijst afneemt, bewust of onbewust antwoorden van een respondent kan sturen.
Continu-onderzoek
Onderzoek waarbij continu (dagelijks, wekelijks of maandelijks) gegevens worden verzameld.
Dichotoom
Bij een dichotoom antwoord kan de respondent slechts uit twee antwoorden kiezen. Dit zijn vaak ja/nee vragen.
Indicatoren
Variabelen die een aanwijzing kunnen geven over de waarde van een andere variabele. Zo kan de variabele autobezit een indicator zijn voor de variabele welstand.
Interval
Meetniveau die aan de volgende eisen voldoet:
- De categorieën verschillen van elkaar;
- Er is verschil van meer of minder;
- Het verschil is uit te drukken in een getal.
Nominaal
Meetniveau die aan de volgende eigenschappen voldoet:
- De categorieën verschillen van elkaar;
- Er is geen verschil van meer of minder.
Operationaliseren
Meetbaar maken van de gegevens
Ordinaal
Meetniveau die aan de volgende eigenschappen voldoet:
- De categorieën verschillen van elkaar;
- Er is een verschil van meer of minder.
Periodiek onderzoek
Een onderzoek die je meerdere malen of regelmatig uitvoert.
Ratio
Meetniveau die aan de volgende eigenschappen voldoet:
- De categorieën verschillen van elkaar;
- Er is een verschil van meer en minder;
- Het verschil is uit te drukken in een getal;
- Het verschil is uit te drukken in een verhouding tot elkaar (tweemaal zo veel);
- Er is een absoluut nulpunt.
Validiteit
De mate waarin het onderzoek gevrijwaard is van systematische fouten.