Hoofdstuk 6: Motivatie en verandering processen Flashcards

1
Q

Motivatie is

A

alles dat een mens tot
handelen beweegt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke technieken worden ingezet om het gas/rem-systeem van het zenuwstelsel in balans te brengen bij angst en stress? (neurobio concepten)

A

Technieken zoals lichaamsrelaxatie, ademhalingsoefeningen (bv. hartcoherentie) en mindfulness.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat wordt benadrukt bij het aanpakken van cognitieve problemen? (neurobio concepten)

A

Begrip van frontale desinhibitie (moeilijk met zelfcontrole)
- stimulatie van lichamelijke, cognitieve en sociale activiteit, en een
- ondersteunend medicatiebeleid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat behandelt het hersenmodel voor verslaving? (neurobio concepten)

A

richt zich op neurobiologische mechanismen die verslavingsgedrag ontwikkelen of in stand houden, zoals gewenning, craving, gewoontevorming, controleverlies, selectieve aandacht en geheugen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke interventies worden ingezet bij verslaving (neurobio concepten)

A
  • Psycho-educatie
  • behandelprogramma’s voor ontwenning - - hervalpreventie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe wordt angst en stress neurobiologisch benaderd? (neurobio concepten)

A

Door het balanceren van signaalstoffen en het reguleren van het gas/rem-systeem van het zenuwstelsel via lichaamsrelaxatie, ademhalingsoefeningen (zoals hartcoherentie), en mindfulness.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke aspecten spelen een rol bij cognitieve problemen volgens de neurobiologische benadering? (neurobio concepten)

A

De rol van (frontale) desinhibitie, stimulatie van lichamelijke, cognitieve en sociale activiteit, en een gericht ondersteunend medicatiebeleid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn belangrijke ethische aspecten in de cliënt-consulent relatie?

A

Respect, autonomie, vertrouwen, autoriteit, en modeling, zonder gebruik van dwang of manipulatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is het doel van operante conditionering?

A

Het doen toenemen of afnemen van specifiek gedrag door gewenste of ongewenste gevolgen te koppelen aan dat gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke factoren beïnvloeden het leereffect naast “prikkel-respons”?

A

heel wat cognitieve en sociale factoren zoals contingentie, intensiteit, exclusiviteit, specificiteit, ervaren fairness, enz.…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is een voorkeursstrategie binnen behavioristische therapieën?

A

Positieve bekrachtiging van gewenst gedrag en het negeren van ongewenst gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat proberen cognitieve modellen te begrijpen?

A

De mentale processen (de “black box”) tussen stimulus en gedrag, waarbij informatie wordt verwerkt tot betekenisvolle patronen in relatie tot zichzelf en de omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke concepten worden ingezet voor gedragsverandering in cognitieve modellen?

A

Categorieën, regels, waarden, attitudes, overtuigingen, verwachtingen, attributies, distorties (bias), modeling, nudging, automatische gedachten, en irrationele overtuigingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn cognitieve distorties, en welke theorie is hiermee verbonden?

A

Cognitieve distorties zijn denkfouten (bias) die voortkomen uit ons fast & slow thinking systeem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat onderzoekt de Expectancy-Value Theory?

A

opvattingen over oorzaak-gevolg
relaties tussen mij en mijn omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Self-Efficacy

A

het geloof in eigen kunnen betreffende een specifieke taak.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat stelt het Housing First-principe?

A

Mensen kunnen pas aan fysieke, mentale, of sociale problemen werken als ze een vaste en degelijke woonst hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is een kernprincipe van de humanistische benadering?

A

De vervulling van fysieke en emotionele noden is een voorwaarde voor persoonlijke groei of verandering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welke kwaliteiten zijn volgens Rogers essentieel in relaties voor emotionele heling en persoonlijke groei?

A

Echtheid, aanvaarding, en empathie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welke drie psychologische basisnoden beschrijft de Zelf Determinatie Theorie van Deci & Ryan?

A

Autonomie, verbondenheid, en competentie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat zijn de vijf persoonlijkheidstrekken volgens het Big Five-model?

A

Openheid (Open-mindedness)
Consciëntieusheid (Conscientiousness)
Extraversie (Extraversion)
Altruïsme/Compatibiliteit (Agreeableness)
Neuroticisme (Neuroticism)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat zijn de drie psychologische basisbehoeften volgens de ZDT?

A
  • Autonomie: Ervaren van psychologische vrijheid en keuze.
  • Verbondenheid: Verlangen naar relaties waarin men zich geliefd en gewaardeerd voelt.
  • Competentie: Gevoel een activiteit succesvol te kunnen uitvoeren.
23
Q

Hoe kan een hulpverlener autonomie ondersteunen?

A
  • Cliënt laten meebeslissen over trajecten, doelstellingen, frequentie en het stoppen van sessies.
  • Bij verplichte hulpverlening samen kijken waar de cliënt wel keuzes heeft.
  • Het gevoel van gebrek aan keuze erkennen.
24
Q

Wat betekent verbondenheid in de ZDT, en hoe ondersteunt een hulpverlener dit?

A

Verbondenheid is het verlangen naar relaties en waardering.

Een hulpverlener ondersteunt dit door:
- Een warme, veilige omgeving te creëren.
- Tijd te investeren in een therapeutische relatie.
- Authentiek te zijn door soms iets persoonlijks te delen.

25
Q

Hoe bevordert een hulpverlener competentie bij een cliënt?

A
  • Doelstellingen afstemmen op mogelijkheden van de cliënt.
  • Succeservaringen mogelijk maken met kleine tussenstappen.
  • Faalervaringen minimaliseren door beperkingen en vaardigheden in acht te nemen.
26
Q

Autonomie-ondersteunende houding binnen de motivatiecirkel

A

hulpverlener de motivatie van de cliënt vergroot door een participerende, afstemmende aanpak, vanuit het perspectief van de cliënt.

27
Q

motivatiecirkel: Structurerende houding

A

hulpverlener structuur biedt om de motivatie van de cliënt te verhogen, door een begeleidende en verhelderende houding aan te nemen.

28
Q

Wat is het Stages of Change Model?

A

Een transtheoretisch model ontworpen door Prochaska en DiClemente dat gedragsverandering beschrijft als een proces met verschillende fases. Het model helpt hulpverleners het veranderingsproces te begrijpen en cliënten te begeleiden.

29
Q

Welke zijn de zes stadia van gedragsverandering?

A

1) Voorbeschouwing
2) Beschouwing
3) Voorbereiding
4) Actie
5) Herval
6) Behoud

30
Q

Wat is het doel van het Stages of Change Model?

A

Het begrijpen en begeleiden van gedragsverandering, met het uiteindelijke doel gedragsbehoud te bereiken.

31
Q

Wat kenmerkt de fase van voorbeschouwing?

A

De cliënt is zich niet bewust van het probleem en overweegt geen gedragsverandering in de nabije toekomst (= 6 maanden). Vaak ontkenning of ontmoediging.

32
Q

Hoe kan een hulpverlener ondersteunen in de fase van voorbeschouwing?

A
  • Bewustwording vergroten door informatie en feedback.
  • Twijfel zaaien over het gedrag.
  • Ruimte geven voor beleving en luisteren zonder direct advies te geven.
33
Q

Wat gebeurt er in de beschouwingsfase? van ‘stages of change’

A
  • De cliënt begint de voor- en nadelen van verandering af te wegen en erkent het probleem, maar neemt nog geen actie.
  • bewustwording, maar nog onvoldoende motivatie om effectief stappen te ondernemen= Ambivalentie is groot.
34
Q

Hoe begeleid je in de beschouwingsfase?

A
  • ambivalentie vergoten door Voor- en nadelen samen op een lijst zetten.
  • Benadrukken dat voordelen vaak kortetermijnvoordelen zijn met langetermijnnadelen.
35
Q

Wat kenmerkt de voorbereidende fase?

A
  • cliënt wil graag
    veranderen in de nabije toekomst (1 maand) en beslist om stappen te ondernemen
  • Er is nog enige ambivalentie en voordelen aan het huidige gedrag
36
Q

Welke rol speelt de hulpverlener in de voorbereidende fase?

A
  • De cliënt aanmoedigen en barrières bespreken.
  • Helpen bij het opstellen van haalbare stappen.
  • Autonomie en leiderschap van de cliënt versterken.
37
Q

Wat gebeurt er in de actie-fase?

A

De cliënt implementeert gedragveranderingen. Er is zichtbare inzet en nieuwe gewoontes worden ontwikkeld, maar vallen en opstaan zijn normaal.

38
Q

Hoe kan de hulpverlener ondersteunen in de actie-fase?

A

supporteren en aanmoedigen om het nieuwe gedrag vol te houden.
- Je ondersteunt dus de stappen naar verandering en focust op de successen die geboekt worden.

39
Q

Wat is herval in het veranderingsproces?

A
  • Een terugval in oud gedrag door emotionele stress en craving, positieve gebeurtenissen
  • Dit kan langdurig of kortdurend zijn.
40
Q

Hoe gaat een hulpverlener om met herval?

A
  • Herval normaliseren en zien als leermoment.
  • risico’s en hindernissen leren kennen
41
Q

Wanneer is de fase van behoud bereikt?

A

Als het nieuwe gedrag of de afwezigheid van oud gedrag minimaal zes maanden wordt volgehouden. Nieuwe gewoontes worden dan automatischer.

42
Q

Hoe kan een hulpverlener cliënten in de fase van behoud ondersteunen?

A

oe kan een hulpverlener cliënten in de fase van behoud ondersteunen?
Back:

Regelmatige follow-up gesprekken inplannen.
Nieuwe barrières en hindernissen bespreken.
Normaliseren dat herval ook in deze fase mogelijk is.

43
Q

Definitie van ‘motiverende gespreksvoering’ (Miller en Rollnick )

A

MG is een op samenwerking gerichte, doelgerichte gespreksstijl om persoonlijke motivatie voor een specifiek doel te versterken, door iemands eigen redenen om te veranderen te ontlokken en exploreren in een sfeer van aanvaarding en mededogen

44
Q

Welke drie communicatiestijlen bevinden zich op het continuüm van Miller en Rollnick?

A
  • Sturen: Leiding nemen, instructies geven, regels opstellen.
  • Volgen: Begrip tonen, luisteren, spiegelen.
  • Gidsen: Combineren van sturen en volgen, met focus op verandering.
45
Q

Wat zijn de vier processen in motiverende gespreksvoering?

A

Wat zijn de vier processen in motiverende gespreksvoering?
Back:

  • Engageren: Een werkrelatie opbouwen.
  • Focussen: Een specifieke richting bepalen.
  • Ontlokken: Motivatie voor verandering uit de cliënt halen.
  • Plannen: Commitment versterken en een actieplan opstellen.
46
Q

Waarom is engageren belangrijk in motiverende gespreksvoering?

A

Het legt de basis voor alle volgende processen door aansluiten,
accuraat luisteren, begrijpen hoe de cliënt er zit

47
Q

Wat is het doel van het proces focussen in MG?

A

Het ontwikkelen en behouden van een specifieke richting in het gesprek, gebaseerd op de agenda van de cliënt en mogelijk die van de hulpverlener.

48
Q

Wat betekent ontlokken in MG?

A

ontlokken van eigen motivatie voor verandering van de cliënt (verwoorden en uit spreken.)

49
Q

Wat houdt het plannen in motiverende gespreksvoering in?

A

Het versterken van commitment/engagement en het formuleren van een specifiek actieplan.

50
Q

Wat is de relatie tussen de vier processen in MG?

A

De processen zijn zowel opeenvolgend als overlappend; elk proces bouwt voort op de vorige en beïnvloedt de volgende.

51
Q

Hoe fungeren de vier processen als een kompas in MG?

A

Ze helpen de hulpverlener te bepalen welke richting het gesprek moet nemen op basis van de behoeften van de cliënt op dat moment.

52
Q

Belangrijkste gespreksvaardigheden van MG

A
  • Reflectief luisteren
  • Open vragen stellen
  • Bevestigen
  • Samenvatten
  • Informatie uitwisselen
53
Q

grondhouding van MG

A
  • samenwerking
  • aanvaarding
  • evocatie
  • mededogen