Hoofdstuk 6 (blz. 131-153) Flashcards

1
Q

Hoe kan een volgende bosgeneratie tot stand komen?

A

Door natuurlijk of kunstmatig te verjongen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat houdt kunstmatig verjongen in?

A

Jonge bomen of struiken worden aangeplant of er wordt zaad gestrooid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wanneer is individuele aanplant gewenst?

A

Wanneer men mengbomen of zaadbronnen in wil brengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Beschrijf natuurlijke verjonging

A

Hierbij vestigen bomen of struiken zich door het kiemen van gevallen zaden en het doorgroeien van zaailingen. Dit kan spontaan, maar ook gestimuleerd worden door verjongingskap of terreinvoorbereiding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke vier manieren van natuurlijke verjonging kan plaatsvinden?

A
  1. Wortelopslag (uitlopers groeien vanuit de wortel)
  2. Afleggers (een levende tak buigt naar de grond en maakt wortels op de plek waar hij de minerale bodem raakt)
  3. Stekken (wortels uit een afgebroken tak)
  4. Zaad (vanaf manbare leeftijd dragen bomen en struiken zaad dat door wind, water, dieren wordt verspreid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke stappen omvat de vestiging van natuurlijke verjonging?

A

Zaadzetting
Zaadval
Kieming
Overleving zaailingen
opgroei

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waar hangt de dichtheid van natuurlijke verjonging vanaf?

A

Van zaadzetting, verspreidingswijze, verspreidingsafstand en de periode van zaadval.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn mastjaren?

A

Boomsoorten die enkel om de zoveel jaar zaad dragen, zoals beuk en Douglas. Andere soorten zetten elk jaar voldoende zaad om tot natuurlijke verjonging te leiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke bomen kunnen alleen door dieren tot ver buiten de kroonprojectie worden verspreid?

A

bomen met zware zaden zoals de eik en beuk. Andere zaden worden vaak door de wind verspreid. Zaden van els, populier en wilg worden naast wind ook door water verspreid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Bij welke soorten komt natuurlijke verjonging niet of moeilijk van de grond? En waarom?

A

Adelaarsvaren, bochtige smele, pijpenstrootje, bosbes, braam en brandnetel. Bij een dikke mat van dergelijke soorten kiemen de zaden moeilijk. Ook de overlevingskans is klein door gebrek aan licht en uitdroging.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is nog meer een sterk bepalende factor voor het slagen van natuurlijke verjonging?

A

Wild. Bij kieming zijn muizen, konijnen en hazen de dreiging. Reeën en herten hebben nog langer een negatieve invloed op de kwaliteit en samenstelling van nat. verjonging als gevolg van vraat-, veeg-, schil-, en slagschade.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke rol speelt licht in de kieming en overleving van zaailingen?

A

Overleving hangt af van de lichtbehoefte van de te verjongen soorten en de hoeveelheid licht die door het kronendak valt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waar hangt de hoeveelheid licht die door een kronendak valt vanaf?

A
  1. Van de boomsoort en de sluiting van de kroon- en struiklaag.
    Beuk laat weinig licht door, berk laat veel licht door. Gaten in het kronendak kan duiden op het natuurlijk wegvallen van een boom door ziekte, plagen of ouderdom, storm en brand.
  2. Beheer!
    Voor lichtboomsoorten worden grotere gaten gemaakt terwijl schaduw verdragende soorten zich prima ontwikkelen bij minder licht.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke aspecten zijn van belang bij het voorspellen van natuurlijke verjonging?

A

de bosbeheerder moet in het veld talloze aspecten beoordelen zoals vegetatie, beschikbaarheid van moederbomen, mastjaren, lichtomstandigheden en wilddruk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke besturingsinstrumenten hebben beheerders in handen om hoeveelheid en samenstelling van de natuurlijke verjonging te beïnvloeden?

A
  1. beïnvloeden van hoeveelheid licht door kap
  2. creëren van gunstig zaadbed door terreinvoorbereiding
  3. uitvoeren van bekalking of bemesting
  4. Goedplannen van verjonging
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Is licht of schaduw bepalend voor de groei?

A

Elke soort groeit het snelst in het volle licht, maar er zit een groot verschil in de mate waarin een boom- of struiksoort schaduw kan verdragen. Op basis van schaduwtolerantie worden soorten betiteld als lichtboomsoort, halfschaduwbooomsoort of schaduwboomsoort.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Waar of niet waar?
Hoe hoger de schaduwtolerantie, hoe schaduwverdragender de soort is.

A

Waar (lichtboomsoorten verdragen schaduw het minst en zijn over het algemeen pionierssoorten zoals berk en grove den)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Waar of niet waar?
Bomen en struiken hebben op een arme groeiplaats meer licht nodig dan op een rijke groeiplaats.

A

Waar. Hiernaast geldt dat de meeste soorten in de jeugd schaduwtoleranter zijn dan op latere leeftijd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Waarom heeft de term lichtboomsoort of schaduwboomsoort een dubbele betekenis?

A

Omdat de hoeveelheid licht die een bladerdak passeert, ook wordt beoordeeld door deze termen. Schaduwboomsoorten laten 10% door, lichtboomsoorten 20 - 30 %.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Door welke natuurlijke omstandigheden wordt de hoeveelheid licht onder een bos beïnvloed?

A

Door ziekten, plagen, ouderdom, storm, brand, wisselende grondwaterstanden ed. De natuurlijke dynamiek, op storm, ziekten en plagen na, is grotendeels verdwenen. kap is daardoor een belangrijk sturingsinstrument. Hiermee wordt de groei en de mogelijkheden voor verjonging bepaald.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Uit welke twee componenten bestaat beschikbaar licht voor verjonging?

A
  1. Direct licht dat direct van de zon po de verjonging valt door een opening in het kronendak
  2. Diffuus licht dat gefilterd door de kroonlaag van het bos op de verjonging valt.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Welke voordelen heeft diffuus licht voor de kwaliteit van verjonging? (tot hoogte van 3-6 meter)

A
  1. Zijtakken gaan meer horizontaal afstaan; takken komen daardoor eerder in schaduw en worden dan ook eerder afgestoten. (Snelle stamreiniging leidt tot een hogere houtkwaliteit.
  2. Diffuus licht onderdrukt de groei van concurrerende, lichtminnende vegetatie van bijvoorbeeld bramen en brandnetel.
    Direct licht is beter voor de verdere groei.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Hoe kan het zaaibed ten gunste worden beïnvloed?

A

Door terreinvoorbereiding

24
Q

Waarom wordt diepe grondbewerking niet meer toegepast?

A

Het zet de trage bodemontwikkeling meestal weer op nul, verstoord het bodemleven en de nutriëntenvoorraad, en het kost veel.

25
Q

Wat houdt ondiepe bodembewerking in?

A

Hierbij wordt de minerale grond blootgelegd. De vegetatiezode en strooisellaag worden opzij gelegd, naar beneden gewerkt of gemengd met de bovenlaag van de minerale grond.

De concurrentie om licht, zonwarmte, water en voedingsstoffen tijdens en direct na kieming wordt zo sterk verminderd.
Kans op snelle kieming, snel wortelen in de minerale bodem en zo de 1e zomer doorkomen wordt vergroot.

26
Q

Wat is het nadeel van bodembewerking?

A
  1. De strooisel- en vegetatielagen beschadigen, en daarmee de afhankelijke flora en fauna.
  2. De mineralisatie van de humuslaag kan versnellen; uitspoeling van nutriënten kan plaatsvinden
  3. het kan tot bodemverdichting leiden
27
Q

Hoe kan onbewust de minerale bodem vrijgelegd worden?

A

Door het pleksgewijs verplaatsen van de houtoogst. Zeker bij het uitslepen van langhout. Soms wordt al voldoende minerale grond blootgelegd, waardoor extra maatregelen niet nodig zijn.

28
Q

Noem voorbeelden van werktuigen voor terreinbewerking (aanbouwtuig)

A

Schijveneg
Schijfsleuventrekker
Kulla/Kulloo
Bosfrees
Disc trenchers
Cultuurploeg
Minikraan
Vierschijfenvarenploeg (Adelaarsvaren)
(p.140)

29
Q

Wat is de functie van bekalking?

A

Het tegengaan van bodemverzuring

30
Q

Wanneer wordt bemesting overwogen?

A

Als de gehalten aan voedingsstoffen lager liggen dan de optimale waarden

31
Q

In welk jaar is het verstandig om de verjongingskap en/of de terreinvoorbereiding uit te voeren?

A

In een jaar waarin voldoende zaad gaat vallen. Met een verrekijker kan de zaadzetting gecontroleerd worden. Terreinvoorbereiding kan het best vlak voor of direct na de zaadval uitgevoerd worden. In het laatste geval is het gunstig t.o.v. predatie. Met de juiste timing kan je sturen op soortensamenstelling.

32
Q

Door welke 3 dingen wordt de groeiplaats van een bos gekarakteriseerd?

A

bodemtype
waterhuishouding
(micro)klimaat

33
Q

Welke soorten kunnen op een groot aantal groeiplaatsen groeien? En welke niet?

A

Eik en berk zijn flexibel. Zoete kers en linde zijn kritischer

34
Q

Hoe kunnen groeiplaatsverschillen in het terrein worden herkend?

A

Door reliëf, groei en vitaliteit van bomen en de aanwezigheid ban struiken en kruiden. Deze hebben zich vaak spontaan gevestigd op geschikte groeiplaatsen.

Biezen -> stagnerend grondwater
Brandnetels / gewone vlier op voedselarme bodems -> indicatie van verstoring en een overmatige beschikbaarheid van stikstof en/of fosfor.

35
Q

Hoe werd er traditioneel geplant? En hoe nu?

A

vroeger werd vlaktegewijs geplant, tegenwoordig veel groepsgewijs of individueel, met het oog op ecologie en beleving. Door ook te variëren in soort, plantverband en type plantmateriaal ontstaat een grote diversiteit aan bosbeelden en structuren.

36
Q

Hoe gaat groepsgewijs planten in zijn werking t.b.v. kwaliteitshout?

A

Dergelijke groepen van 10-40 bomen worden ook wel kloempen of nesten genoemd. Doel: in de toekomst 1 toekomstboom. De bomen eromheen beschermen tegen wildvraat en zorgen ervoor dat bij werkzaamheden verjonging niet onder de voet wordt gelopen, en het bevordert de natuurlijke stamreiniging van het beste exemplaar. De ene boom zal uiteindelijk als toekomstboom worden behandeld en herkend.

37
Q

Hoe wordt geschiktheidsbeoordeling gedaan?

A

In jaren ‘70 door beoordelingstabellen op basis van bodemkaart, gwt, zuurgraad en vegetatietype. (methode voldoet wel, maar in de praktijk te moeilijk)
Daarna a.d.h.v. het ecologisch georiënteerde systeem van de PNV. (Niet realistisch)
Voor Vlaanderen is een actueel beoordelingssysteem beschikbaar (BOBO+)

38
Q

Wat speelt mee in de soortkeuze?

A
  1. De soorten die uit de geschiktheidsbeoordeling naar voren komen
  2. het doel voor de locatie (houtproductie, cultuurhistorie, ecologie)
  3. Het type strooisel dat een boom- of struiksoort produceert.
39
Q

Wat is belangrijk als het doel houtproductie is?

A

Hoge productiviteit. De houtwaarde van een soort is belangrijk en van een aantal factoren afhankelijk (prijs, opbrengst ect.)

40
Q

Wat wordt verstaan onder uitheemse soorten?

A

Soorten die een bepaalde regio niet op eigen kracht hebben bereikt, maar door menselijk handelen er terecht zijn gekomen. Bij bomen en struiken is dit vaak bewust gedaan. Soorten die al eeuwen geleden gevestigd zijn, worden ook wel ingeburgerde soorten genoemd.

41
Q

Wat wordt verstaan onder inheemse soorten?

A

Soorten die van nature in onze regio voorkomen en zich na de laatste ijstijd op eigen kracht hebben gevestigd en gehandhaafd. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt in de herkomst van genetisch materiaal. Als niet alleen de soort maar ook het genetisch materiaal van lokale herkomst is, wordt gesproken van autochtone herkomst.

42
Q

Hoe wordt autochtone herkomst bepaald?

A

Is het een oude groeiplaats? hoe oud is het individu en hoe ziet hij eruit? Zijn er historische aanwijzingen die een indicatie geven of plantsoen van deze soort als dan niet ingevoerd werd?

43
Q

Waarom is het belangrijk welk type strooisel een boom- of struiksoort produceert/

A

Door goed verterend strooisel ontstaat een dunne, maar waardevolle humuslaag. Zo’n mull humustype is van groot belang voor d bodemontwikkeling en de vestiging en instandhouding van een rijke bosflora en bodemfauna. Linde, gewone es, esdoorn, kers, wilg en populier leveren zo’n goede strooiselkwaliteit. Traag verterend strooisel hoopt zich op in een dikke strooisellaag (mor humustype), bijv. beuk, eik, berk en naaldbomen.

44
Q

Wat zijn voordelen van een hoge plantaantallen (aantal planten per hectare) voor houtkwaliteit?

A
  1. natuurlijke stamreiniging voor de productie van kwaliteitshout. (opsnoeien kan ook)
  2. er is meer selectiemogelijkheid bij zuiveringen en dunningen.
  3. De opstand sluit eerder en het onkruid sterft af door lichtgebrek. Kosten van onkruidbestrijding dalen.

Nadeel: realisatie hoog plantaantal is duur; meer planten nodig. ook kan stamtalreductie nodig zijn waarvan de kosten niet worden gedekt.
(Is er geen houtproductie doel? Dan kunnen lagere plantaantallen gebruikt worden.)

45
Q

Hoe worden plantverbanden aangeduid?

A

De afstand tussen plantrijen en de afstand tussen planten in de rij vermeld. (Bij plantverband van 1,0 x 1,5 meter liggen de plantrijen 1 meter uit elkaar en staan de planten op 1,5 meter van elkaar.)

46
Q

Waar of niet waar?
Een plantverband gaat uit van strakke plantrijen terwijl in praktijk bij herbebossing door de aanwezigheid van stobben en takafval veelal met de hand in wild verband wordt aangeplant

A

waar

47
Q

Noem 5 verschillende type plantverbanden

A
  1. vierkantsverband
  2. rechthoeksverand
  3. driehoeksverband
  4. verschoven verband
  5. wild verband
48
Q

Wat is een nadeel van wild planten?

A

Dat daardoor ook de onkruidbestrijding met de hand moet gebeuren.

49
Q

Waarom is het verstandig om niet overal kleinschalig te mengen, maar te variëren in het schaalniveau waarop gemengd wordt, van individuele menging tot menging op opstandsniveau?

A

Het mengen van bomen zorgt voor structuur variatie op dat schaalniveau. Maar die menging herhalen in alle opstanden over een grote oppervlakte levert meer van hetzelfde op (homogeen). Biodiversiteit en beleving zijn juist gebaat bij afwisseling en heterogeniteit op verschillende schaalniveaus.

50
Q

Wat zijn de voordelen van een gemengde opstand?

A
  1. zorgt voor een stabieler en vaak ecologisch waardevoller bos
  2. zorgt voor risicospreiding en flexibiliteit in het bosbeheer.
51
Q

Kunnen alle soorten individueel gemengd worden?

A

Nee, sommige soorten verdringen door hun groei andere soorten. vooral als de groeiritmes afwijken en als de snelst groeiende soort te veel schaduw veroorzaakt voor minder snel groeiende mengsoorten. Hierdoor kan in als in de dichte fase of vroege stakenfase natuurlijke ontmenging optreden (zelfdunning).

52
Q

Welke mogelijkheden zijn erom te voorkomen dat (te snel) ontmenging optreedt/

A
  1. individueel mengen van soorten die elkaar niet verdringen
  2. mengen van concurrentiekrachtige soorten in lage aantallen
  3. het groepsgewijs mengen van soorten
53
Q

Welke aspecten spelen een rol in de concurrentie tussen individuele bomen?

A
  1. hoogtegroei, vooral in jeugdfase
  2. schaduwverdragend vermogen
  3. lichtdoorlatendheid
  4. omvang van de kroon
    voorbeeld: beuk. Deze verdringt de lichtbehoeftige eik.
54
Q

Welke soorten kunnen op droge zandgronden goed samen opgroeien?

A

groeve den en berk.

55
Q

Waarmee is douglas goed te mengen?

A

fijnspar en hemlockspar

56
Q

Welke soorten kunnen goed samen groeien op vruchtbare bodems?

A

gewone es, esdoorn, zoete kers, haagbeuk en linde.