hoofdstuk 6 Flashcards
bellen met
to give (someone) a call
bestellen
to order
betalen
to pay
nemen
to take
pinnen
to pay with a (debit) card
de deur (de deuren)
door (doors)
de foto (de foto’s)
photo (photos)
de groente (de groentes/groenten)
vegetable (vegetables)
de herfst (-)
autumn
de menukaart (de menukaarten)
menu (menus)
de klant (de klanten)
customer (customers)
de lente (de lentes)
spring (springs)
de lepel (de lepels)
spoon (spoons)
de ober (de obers)
waiter (waiters)
de persoon (de personen)
person (people)
de rekening (de rekeningen)
bill (bills)
de salade (de salades)
salad (salads)
de tafel (de tafels)
table (tables)
de vis (-/de vissen)
fish
de vork (de vorken)
fork (forks)
de wijn (de wijnen)
wine (wines)
de winter (de winters)
winter (winters)