hoofdstuk 6 Flashcards
1
Q
letten op
A
to pay attention to
2
Q
de regisseur
A
director
3
Q
selecteren
A
to select
4
Q
zowel … als
A
both … and
5
Q
de armoede
A
poverty
6
Q
bewust
A
aware
6
Q
combineren
A
to combine
6
Q
daardoor
A
because of that
7
Q
doorgaan met
A
to continue
8
Q
na een tijdje
A
after a while
9
Q
het optreden
A
performance
10
Q
het publiek
A
audience
11
Q
het recht
A
the right
12
Q
het verhaal
A
story
13
Q
wassenbeeld
A
wax statue
14
Q
de bel
A
bell
15
Q
de boer
A
farmer
16
Q
de dijk
A
dike
17
Q
de koe
A
cow
18
Q
de lucht
A
sky
19
Q
het noorden
A
north
20
Q
normaal
A
normal
21
Q
proeven
A
to taste
22
Q
de stem
A
voice
23
Q
de zee
A
sea
24
Q
het zuiden
A
south
25
Q
de activiteit
A
activity
26
Q
bekend
A
well-known
27
Q
cultureel
A
cultural
28
Q
dansen
A
to dance
29
Q
de keuze
A
choice