hoofdstuk 2 Flashcards
1
Q
aanvragen
A
to apply for
2
Q
nodig hebben
A
to need
3
Q
opzoeken
A
to look up
4
Q
(de) pasfoto
A
passport photo
5
Q
(het) paspoort
A
passport
6
Q
(de) rekening
A
(bank) account
7
Q
sturen
A
to send
8
Q
zwaar
A
heavy
9
Q
afhangen
A
to depend
10
Q
allerlei
A
all kinds of
11
Q
(de) ambassade
A
embassy
12
Q
bepalen
A
to determine
13
Q
(het) bewijs
A
proof
14
Q
(de) brievenbus
A
postbox
15
Q
(het) buitenland
A
foreign country
16
Q
(de) folder
A
leaflet
17
Q
(de) gebeurtenis
A
event
18
Q
(het) gewicht
A
weight
19
Q
(het) huwelijk
A
marriage
20
Q
(de) kaart
A
card
21
Q
(de) ansichtkaart
A
postcard
22
Q
ontvangen
A
to receive
23
Q
(het) pakket
A
package (parcel)
24
Q
plakken (postzegel op een brief)
A
stick (to stick a stamp on a letter)
25
(de) post
post (mail)
26
(het) postkantoor
post office
27
(de) postzegel
stamp
28
regelmatig
regularly
29
het tarief
tariff, rate
30
versturen
to send
31
het visum
visa
32
wegen
to weigh
33
de doos
box
34
de locatie
location
35
omdat
because
36
de postbezorger
mailman
37
de bibliotheek
library
38
het lid
member
39
openbaar
public
40
overdag
during the daytime
