Hoofdstuk 5 Flashcards
1
Q
Wil je de tafel dekken?
A
Will you lay the table
2
Q
Tafel dekken
A
To lay the tablet
3
Q
Bijna klaar
A
Almost ready
4
Q
Middag
A
Noon
5
Q
Lachen
A
To laugh
6
Q
Buitenlander
A
Foreigner
7
Q
Dat is niet eerlijk
A
That’s unfair
8
Q
Maaltijden en hapjes
A
Meals and snacks
9
Q
Vraag maar
A
Just ask
10
Q
Pakken
A
To fetch
11
Q
Vorken messen en lepels
A
Forks knives spoons
12
Q
Tafelkleed
A
Tablecloth
13
Q
Borden
A
Plates
14
Q
Buffetkast
A
Sideboard
15
Q
Beginnen met
A
To start with