Hoofdstuk 4 - We gaan verhuizen Flashcards
Dit hoofdstuk gaat over huizen en meubels.
1
Q
het appartement
A
apartment
2
Q
de boot
A
boat
3
Q
het flatgebouw
A
apartment building
4
Q
het rijtjeshuis
A
terraced house
5
Q
de villa
A
villa
6
Q
alleen
A
by yourself / only
7
Q
het bad
A
bath
8
Q
het balkon
A
balcony
9
Q
het beetje
A
a little
10
Q
beneden
A
downstairs
11
Q
boven
A
upstairs
12
Q
daarom
A
therefore
13
Q
delen
A
to share
14
Q
het dorp
A
village
15
Q
fantastich
A
fantastic
16
Q
het gezin
A
family (parents and children)
17
Q
groot
A
big
18
Q
de hal
A
hall
19
Q
hartstikke
A
terribly / awfully
20
Q
de kamer
A
room
21
Q
de kast
A
cupboard
22
Q
de keuken
A
kitchen
23
Q
licht
A
bright
24
Q
de meter
A
metre
25
Q
de muziek
A
music
26
Q
natuurlijk
A
of course
27
Q
het raam
A
window
28
Q
rustig
A
quiet(ly)
29
Q
de slaapkamer
A
bedroom
30
Q
de stad
A
town, city
31
Q
het toilet
A
toilet
32
Q
de tuin
A
garden
33
Q
de verdieping
A
floor
34
Q
de vierkante meter
A
square meter
35
Q
vrij (vrij klein)
A
rather (rather small)
36
Q
de wasmachine
A
washing machine