Hoofdstuk 4: Pluriforme samenleving Flashcards

1
Q

Pluriforme samenleving

A

Samenleving waarin verschillen tussen mensen bestaan in levensstijl godsdienst en andere cultuurkenmerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Cultuur

A

Alle waarden, normen, gewoonten en andere cultuurkenmerken die mensen binnen een groep of samenleving met elkaar delen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Voorbeelden van cultuurkenmerken

A

Normen en waarden, kunst, sport, muziek, feestdagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Tolerantie

A

Acceptatie dat mensen anders zijn, doen of denken dan jij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Dominante cultuur

A

Alle waarden, normen, gewoonten en andere cultuurkenmerken die een meerderheid van de bevolking met elkaar deelt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Subcultuur

A

Afwijkende waarden, normen, gewoonten en andere cultuurkenmerken van een groep binnen de dominante cultuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Referentiekader

A

Alles wat je bezit aan kennis, ervaringen, normen, waarden en gewoonten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Oorzaken van cultuurverschillen / culturele diversiteit (6)

A
  1. Woonomgeving (stad-dorp)
  2. Generatie (ouderen-jongeren)
  3. Gender (man-vrouw, rolpatronen)
  4. Migratieachtergrond (etnische subcultuur)
  5. Maatschappelijke positie (bepaald door opleiding, beroep, inkomen)
  6. Godsdienst
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Nature-nurture

A

Nature: aangeboren eigenschappen bepalen ons gedrag
Nurture: gedrag is aangeleerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Socialisatie

A

Het proces waarbij mensen de waarden, normen en andere cultuurkenmerken leren van de groep en samenleving waar ze bij horen, d.m.v. imitatie, informatie en sociale controle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Internalisatie

A

Het eigen maken van waarden, normen en gewoonten en zich automatisch gaan gedragen zoals de omgeving verwacht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Persoonlijke identiteit

A

Het beeld dat iemand van zichzelf heeft, bijvoorbeeld hobby’s, muzieksmaak, manier van kleden, karakter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Sociale identiteit

A

Onderdeel van persoonlijke identiteit, het deel van je zelfbeeld dat is afgeleid van de groepen en culturen waarmee je je verbonden voelt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Individualistische cultuur

A

Veel nadruk op persoonlijke ontwikkeling en individuele vrijheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Collectivistische cultuur

A

Het belang van de groep/familie gaat boven het belang van het individu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Masculiene cultuur

A

Rollen van mannen en vrouwen zijn duidelijk gescheiden: mannen zijn dominant en gericht op carrière en succes; vrouwen zijn bescheiden en dienstbaar richting man en kinderen

17
Q

Feminiene cultuur

A

Rollen van mannen en vrouwen zijn niet gescheiden maar lopen in elkaar over

18
Q

Categoriseren / hokjesdenken

A

Brein plaatst automatisch mensen, dingen of situaties in ‘hokjes’

19
Q

Stereotype

A

Overdreven, vaststaand beeld van een groep mensen

20
Q

Vooroordeel

A

Oordeel over iemand zonder dat je die persoon kent

21
Q

Discriminatie

A

Ongelijk behandelen van mensen op basis van een kenmerk dat er voor die situatie niet toe doet, bijvoorbeeld geslacht, huidskleur of afkomst, leeftijd, geloof, seksuele geaardheid, handicap

22
Q

Racisme

A

Indelen van de mensheid in rassen, waarbij het ene menselijke ras beter wordt gevonden dan het andere / Kwetsende of vernederende uitspraken of discriminatie van mensen op basis van huidskleur of afkomst

23
Q

Wij-zij-denken

A

Onderscheid maken tussen een wij-groep waar jezelf toe behoort, en een zij-groep waar anderen toe behoren, meestal positief beeld over wij-groep en negatief beeld over zij-groep

24
Q

Polarisatie

A

Het benadrukken van tegenstellingen waardoor groepen tegenover elkaar komen te staan

25
Q

Sociale cohesie

A

Het gevoel dat mensen bij elkaar horen en onderling verbonden zijn

26
Q

Assimilatie

A

Eigen culturele identiteit opgeven en zich helemaal aanpassen aan de dominante cultuur

27
Q

Segregatie

A

Groepen leven gescheiden van elkaar

28
Q

Integratie

A

Samenvoegen van cultuurgroepen door wederzijdse aanpassing

29
Q

Globalisering

A

De ontwikkeling waardoor mensen wereldwijd steeds meer met elkaar verbonden raken

30
Q

Emancipatie

A

Streven naar gelijke rechten en gelijke behandeling