Hoofdstuk 4 Flashcards

1
Q

Zit bij een myoop de prismatische werking buiten of richting het centrum?

A

buiten het glas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Ervaart een myoop een beeldsprong naar buiten of naar binnen toe ten opzichte van het centrum van het glas?

A

buiten toe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Heeft een myoop een positieve of een negatieve hellingshoek?

A

negatieve

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Heeft een hypermetroop een positieve of een negatieve hellingshoek?

A

positieve

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Is de prismatische werking naar buiten toe of richting het centrum?

A

centrum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is het convergentie-effect?

A

een voorwerp die een persoon dichtbij enkel kan waarnemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de verhouding bij een emmetroop bij de convergentie en het convergentie-effect?

A

gelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de verhouding bij een myoop bij de convergentie en het convergentie-effect?

A

convergentie is kleiner dan het effect, de prismatische werking van de glazen ondersteund de convergentie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de verhouding bij een hypermetroop bij de convergentie en het convergentie-effect?

A

De convergentie is groter dan het effect. De prismatische werking van de glazen werken de convergentie tegen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly