Hoofdstuk 36: Voeding En Vertering Flashcards
1
Q
Noem alle voedingsstoffen
A
- Koolhydraten
- Vetten
- Eiwitten
- Water
- Vitamines
- Mineralen
- Vezels
2
Q
Wat geeft schijf van 5 aan?
A
De verhouding van hoeveel voedingsstoffen je op een dag moet binnenkrijgen
3
Q
Noem alle zeven manieren van conserveren aan
A
- Steriliseren
- Pasteuriseren
- Invriezen
- Drogen
- Roken
- Vacuum verpakken
- Door conserveringsmiddelen
4
Q
Noem 4 conserveringsmiddelen
A
- Vitamine C
- Citroenzuur
- Suiker
- Zout
5
Q
Waar worden additieven voor gebruikt?
A
Als emulgator en/of stabilisator, altijd aangegeven met een een E-nummer
6
Q
Noem twee verslavende middelen
A
Alcohol en drugs; in drugs onderscheid je hard- en softdrugs
7
Q
Waar gebeurt resorptie en door wat
A
In de darmen door de darmvlokken
8
Q
Hoe wordt de spijsvertering geregeld
A
Door reflexen en hormonen(bijv ADH)