Hoofdstuk 3.3 "De invloed van zee en wind" Flashcards
1
Q
Hoe kan het dat het in de winter kouder, in de zomer warmer is in het binnenland dan aan het land aan de zee?
A
Des te verder in het binnenland, des te minder invloed van de zee op de temperatuur en neerslag.
2
Q
Wat heeft de zee voor invloed als je als plaats aan de zee ligt.
A
- Water warmt langzaam op en koelt langzaam af.
- Matigende invloed op de temperatuur “de zomer” verzachtende invloed “in de winter’’.
- Meer neerslag.
3
Q
Wat heeft de zee voor inpakt op de plaatsen in het binnenland?
A
- Land warmt sneller op en koelt snel af.
- Hoge temperatuur in de zomer lage temperatuur in de winter.
- Minder neerslag.
4
Q
Wat is het aanlandige wind?
A
Wind van zee naar land.
5
Q
Wat is aflandige wind?
A
Wind van land naar zee.
6
Q
Wat is opstijgende lucht?
A
Lage luchtdruk (regen)
7
Q
Wat is dalende lucht?
A
Hoge luchtdruk (droog).
8
Q
Wat zijn de regels van de wet van Buijs Ballot?
A
- Wind waait altijd van hoge druk (+) naar lage druk (-)
- Wind waar niet in een rechte lijn van + naar - (corioliseffect).
- Op het zuidelijk halfrond heeft de wind een afwijking naar links, op het noordelijk halfrond een afwijking naar rechts (met de wind in de rug)
9
Q
Leer goed!
A

10
Q
Leer goed!
A
