Hoofdstuk 3: The Social Self Flashcards

1
Q

‘The social me’ (William James)

A

Delen van zelfkennis die voortkomen uit sociale relaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Zelf-schema’s

A

Zelfkennis nav ervaringen uit het verleden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Gereflecteerde zelfbeoordeling

A

Ons geloof over hoe anderen ons zien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Situationisme

A

Sociale zelf past zich aan aan de sociale context

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Werkend zelfconcept

A

Het idee dat slechts een deel van de zelfkennis naar boven komt in een bepaalde situatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Distinctiveness hypothese (McGuire en Padawer-Singer)

A

We pikken datgene eruit wat ons uniek maakt in een bepaalde situatie bij het werkend zelfconcept

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Onafhankelijke zelf-constructies

A

Westerse samenlevingen - individualiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Interafhankelijke zelf-constructies

A

Aziatische/Oost-Europese/Latijns-Amerikaanse/Afrikaanse samenlevingen - fundamenteel verbonden met anderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

De sociale vergelijkingstheorie

A

Mensen vergelijken zichzelf met anderen om een nauwkeurige beoordeling van hun eigen meningen, vermogens en interne staat te krijgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Karaktertrekken zelfvertrouwen

A

Het langdurige niveau van zelfbesef, wat relatief stabiel is. Dit betekent dat mensen die op een bepaald punt hoog zelfvertrouwen rapporteren, dit later ook zouden doen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Staat zelfvertrouwen

A

De dynamische, verandelijke zelfevaluatie wat een persoon ervaart als momentele gevoelens over het zelf.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Eventualiteiten van eigenwaarde

A

Zelfvertrouwen is afhankelijk van successen en falen in gebieden waarop een persoon zijn eigenwaarde heeft gebaseerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Sociometer hypothese

A

Het idee dat zelfvertrouwen een interne, subjectieve index is die aangeeft in welke mate een persoon erbij hoort of positief bekeken wordt door anderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wie werkt er harder bij falen en wie bij succes? Japanners of Canadezen

A

Japanners bij falen en Canadezen bij succes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Zelfverrijking

A

Verlangen om positieve zelfbeelden te behouden, te verbeteren of te beschermen. Om dit te doen gebruiken mensen verschillende strategieën.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Beter-dan-gemiddeld effect

A

Het effect dat meeste mensen denken dat ze bovengemiddeld zijn op gebied van persoonlijkheid of vaardigheden.

17
Q

Zelfbevestiging theorie

A

Het idee dat mensen een algemeen gevoel van eigenwaarde behouden wanneer ze geconfronteerd worden met feedback of gebeurtenissen die een bedreiging kunnen zijn voor de eigenwaarde.

18
Q

Zelfverificatie theorie

A

Mensen streven naar stabiele, subjectief kloppende overtuigingen over het zelf, omdat zulke beelden een gevoel van samenhang geven. Selectief aandacht geven aan en het selectief herinneren van informatie die in lijn is met ons zelfbeeld.

19
Q

Zelfregulatie

A

Het proces waarin mensen hun gedrag initiëren, aanpassen en controleren om doelen te behalen.

20
Q

Zelftegenstrijdigheid theorie

A

Mensen hebben overtuigingen over wie ze echt zijn, wie ze idealiter zouden zijn en wie ze denken te moeten zijn.

21
Q

Werkende zelf

A

Representeert het zelf die mensen geloven dat ze zijn

22
Q

Ideale zelf

A

Representeert je hoop en wensen

23
Q

Behorende zelf

A

Representeert taken en verplichtingen

24
Q

Promotiefocus

A

Aanpak-gerelateerd gedrag om positieve uitkomsten te behalen. Dit hoort bij gedrag reguleren door het ideale zelf.

25
Q

Preventiefocus

A

Gedrag reguleren door de ought self, ligt je focus op het ontwijken van negatieve uitkomsten en maak je gebruik van ontwijkend-gerelateerd gedrag.

26
Q

High-level construals

A

Interpretaties van hoog niveau focus op abstracte, globale en essentiële kenmerken.

27
Q

Low-level construals

A

Interpretaties van laag niveau leggen nadruk op datgene wat in het oog springt, de incidentele en concrete details.

28
Q

Implementatie-intenties

A

Specificeren hoe iemand zich gaat gedragen om een bepaald doel te halen onder bepaalde omstandigheden (met een als-dan constructie).

29
Q

Zelfpresentatie

A

Het presenteren van de persoon waarvan we graag willen dat anderen geloven dat we zijn.

30
Q

Het gezicht

A

Het publieke beeld van onszelf

31
Q

Self-monitoring

A

Verwijst naar de neiging om het gedrag te volgen om te voldoen aan de eisen van de huidige situatie

32
Q

Self-handicapping

A

Zelfvernietigend gedrag waardoor we een goed excuus hebben als we falen.