Hoofdstuk 11: Stereotyping, Prejudice and Discrimination Flashcards

1
Q

Economisch Perspectief

A

De basis van intergroep vijandelijkheid is de competitie om middelen, waardoor de groepen verder van elkaar verwijderd raken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Motivatie perspectief

A

Legt nadruk op psychologische behoeften die leiden tot intergroepsconflicten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Cognitieve perspectief

A

Traceert de origine van stereotypering naar dezelfde cognitieve processen die mensen in staat stellen om bepaalde objecten te categoriseren. Het houdt rekening met het conflict van mensen tussen overtuigingen en waarden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Stereotypes

A

Overtuigingen dat bepaalde attributen karakteristiek zijn voor mensen van een bepaalde groep. Deze kunnen positief of negatief en waar of onwaar zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Vooroordeel

A

Meestal een negatieve houding tegenover een groep en de leden van deze groep.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Discriminatie

A

Het oneerlijk behandelen van individuen gebaseerd op hun lidmaatschap van een bepaalde groep.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Modern racisme

A

Het fenomeen dat, ondanks dat een persoon ontkent expliciet racistische gedachten te hebben, er nog steeds vooroordelen gericht op rassengroepen zijn die dicht bij afwijzing in de buurt komen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Impliciete Associatie Test (IAT)

A

Techniek om onbewuste houdingen tegenover verschillende groepen mensen bloot te leggen. Door de reactietijd te vergelijken tussen outgroup foto’s of woorden met positieve items en met negatieve items

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Priming

A

Het presenteren van informatie ontworpen om een concept te activeren en beschikbaar te maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Affect misattribution procedure (AMP)

A

Hoe mensen de stimulus evalueren. Of gevoelens die geassocieerd worden met een doelgroep overgedragen worden naar de deelnemers’ evaluaties van de volgende, neutrale afbeelding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Realistische groep conflicttheorie

A

Vooroordelen en discriminatie ontstaan volgens deze theorie door competitie over gelimiteerde bronnen. Dat zijn niet alleen materiële goederen, maar ook ideologie en culturele overmacht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Etnocentrisme

A

De glorificatie van de eigen groep en het zwart maken van een andere groep.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

The Robbers Cave Experiment (Sherif en collega’s)

A

Experiment met jongens uit groep zeven die meededen aan een zomerkamp. In eerste instantie onafhankelijk meedoen aan activiteiten, daarna in twee groepen tegen elkaar. Met als gevolg vijandigheid. Doelen werden gecreëerd die alleen behaald konden worden door samenwerking = superieure doelen.
Verschillen zijn nodig om vijandigheid tussen groepen te ontwikkelen. Competitie tegen buitenstaanders versterkt groepscohesie. Gemeenschappelijke doelen kunnen zorgen voor conflictvermindering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Superieure doelen

A

Crisissen overwinnen door samenwerking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Minimale groep paradigma

A

Een experimenteel paradigma waarin onderzoekers groepen creëren gebaseerd op willekeurige en schijnbaar zinloze criteria, waarna zij meten hoe leden van deze groepen zich gedragen tegenover elkaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Sociale identiteitstheorie

A

Gebaseerd op het feit dat zelfvertrouwen niet alleen voortkomt uit persoonlijke identiteit en presentatie, maar ook uit die van de verschillende groepen waar een persoon toebehoort.

17
Q

Koesteren in gereflecteerde glorie

A

De neiging om te identificeren met een winnend team

18
Q

Gepaarde zeldzaamheid

A

Als twee zeldzame gebeurtenissen meer opvallen wanneer ze samen gepaard gaan

19
Q

Zelf-vervullende voorspellingen

A

Mensen gedragen zich tegenover leden van een bepaalde groep op een manier dat het gedrag dat bij hun verwachtingen past aanmoedigt

20
Q

Subtyperen

A

Wanneer we stereotyperen verwacht niemand dat iedereen zich altijd perfect volgens dat stereotype gedraagt. Het categoriseren van mensen als ‘uitzonderingen’ zorgt ervoor dat mensen niet geraakt kunnen worden door klaarblijkelijke ontkenningen van hun stereotypen.

21
Q

Outgroup homogeniteit effect

A

De neiging om te denken dat outgroupleden gelijk zijn

22
Q

Eigen-ras identificatie bias

A

Mensen herkennen gezichten van eigen ras beter dan van andere rassen. Komt doordat daar meer omgang mee is

23
Q

Stereotype dreiging

A

De angst dat je het stereotype dat anderen hebben over jouw groep bevestigt.

24
Q

Contacthypothese

A

Het idee dat vooroordelen verminderd zouden worden als leden van meerderheids- en minderheidsgroepen regelmatig contact met elkaar zouden hebben. Het blijkt echter dat dit niet zomaar werkt. Status en doel is belangrijk.

25
Q

Personalisatie

A

Leden van ander groep gaan zien als individuen ipv ongedifferentieerde leden van een sociale categorie