Hoofdstuk 3: Serumeiwitten Flashcards

1
Q

serum

A

wat overblijft na stolling van bloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

functies serumeiwitten

A

oncotische druk, zuur-base evenwicht, transport, bioactiviteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

synthese serumeiwitten

A

lever (behalve hormonen en immunoglobulines)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

totale eiwit bepaling in serum

A

biureetmethode, binding van serumeiwitten met koperionen geeft paarse kleur bij 560 nm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

eiwit scheidingsmethode

A

gel of capillaire zone elektroforese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

albumine bepaling in serum

A

albumine bindt bij lage pH anionische kleurstoffen. dit kan daarna spectrofotometrisch bepaald worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

specifieke eiwitten bepaling in serum

A

immunochemische methodes, complexvorming met een antigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

albumine structuur

A

meest voorkomend eiwit, klein, negatieve lading

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

albumine functies

A

bindt positief geladen moleculen, niet-polaire bindingsplaats (medicatie, hormonen, etc), colloïd osmotische druk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

interpretaties hypoalbuminemie

A

verminderde opname, verminderde synthese, verhoogde behoefte, verhoogde afgifte in urine, verhoogde katabolisme, verhoogde hoeveelheid andere eiwitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

interpretaties hyperalbuminemie

A

dehydratatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

definitie acute fase eiwitten

A

eiwitten waarvan de concentratie toeneemt (positieve) of afneemt (negatieve) in reactie op ontsteking of acute stress

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

CRP karakteristieken

A

<5 mg/L, stijgt snel bij inflammatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

CRP functie

A

adhesie aan fagocyterende cellen, activatie immuunsysteem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

nadeel CRP

A

niet specifiek, stijgt ook bij tromboses, maligniteit etc

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

A1AT functie

A

inhibitie van protease en elastase (afbraak van eiwitten), behoort tot de serpines

17
Q

verlaagde A1AT

A

genetische afwijking, indicatie voor leverkanker en longemfyseem

18
Q

verhoogde A1AT

A

bij acute fase reactie

19
Q

functie ceruloplasmine

A

bindt en transporteert koper, oxidatie van ijzer zodat het aan transferrine kan binden

20
Q

ceruloplasmine defficiëntie

A

ziekte van wilson, ziekte van Menkes, malnutritie, eiwitverlies, etc

21
Q

ziekte van wilson

A

stofwisselingsziekte, opstapeling van koper in de lever of andere organen (ogen)

22
Q

ziekte van Menkes

A

genetische afwijking, tekort aan koper in het lichaam, kinderen halen de 3 jaar niet bij deze ziekte (broos haar, enkel koper in de darmen)

23
Q

ceruloplasmine indicatie

A

onverklaarde leverstoornissen, ziekte van menkes, ziekte van wilson

24
Q

haptoglobine functie

A

haptoglobine bindt vrij hemoglobine die vrijkomen na lyse van RBC. dit complex wordt uit de circulatie gehaald door RES. hemoglobine wordt niet door de nier gefilterd en wordt uitgescheiden

25
Q

defficiëntie haptoglobine

A

intravasculaire hemolyse, inefficiënte erytropoëse, leverziekten

26
Q

te veel aan haptoglobine

A

acute fase eiwit