Hoofdstuk 3: Redenen om ethisch te kiezen. Flashcards
A priori
Zonder beroep op de zintuiglijk waarneming, maar door de rede gedragen (ter bevestiging van een uitspraak).
Altruïsme
onbaatzuchtigheid, levenshouding waarbij de manier van handelen wordt bepaald door de belangen van anderen.
Autonomie
Mate waarin we zelfstandig onze eigen wet kunnen bepalen.
Autonomiebeginsel
Beginpunt van keuzevrijheid, keuzeruimte van een mens buiten de wet.
Categorische imperatief
Absoluut en universeel gebod waaruit dwingend een bepaalde manier van handelen volgt. (Kant)
Contractualisme
Vorm van ethiek zonder universele moraal, waarbij wordt uitgegaan van de uiterst fundamentele behoefte aan maatschappelijke veiligheid van iedereen, zodat ieder mens een ‘contract’ wil sluiten dat rekening houdt met elkaar.
Daadwerkelijk gevolg
Te verwachten gevolg van een handeling dat effectief heeft plaatsgevonden.
Deontologie
Filosofische stroming die uitgaat van absolute gedragsregels.
Descriptieve ethiek
Beschrijvende vorm van ethiek die onderzoekt welke waarden en normen feitelijk voorkomen bij een bepaalde groep mensen en in een bepaalde periode van de geschiedenis.
Ethisch egoïsme
Ethische stroming die de eigen wil ziet als het vertrekpunt van goed handelen.
Gevolgenethiek
Ethische stroming die de goedheid (of slechtheid) van een handeling bepaalt aan de hand van de gevolgen ervan.
Goede wil
Motief van handelen, dat in zichzelf goed is en dat altijd tot moreel goede handelingen leidt (Kant).
Hedonistische calculus
Berekeningsmethode voor moreel handelen, balans tussen het te verkrijgen genot en de te ondergane pijn (Bentham).
Hypothetische imperatief
Morele handeling die ontstaat om een ander doel te dienen.
Is-ought-principe
Conclusie van hoe iets zou moeten zijn (ought) vanuit de situatie van het ‘is’ (situatie zoals we die ervaren) (Hume).