hoofdstuk 3 diagnostiek Flashcards

1
Q

anemie

A

bloedarmoede

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

aneurysma

A

zakvormige verwijding van een bloedvat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

angiogragie

A

rontgencontrastonderzoek van de bloedvaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

antenataal

A

voor de geboorte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

anus

A

einddarm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

aortografie

A

rontgencontrastonderzoek van de arterien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

artrografie

A

rontgencontrastonderzoek van een gewricht (arthrose)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

artroscopie

A

inspectie van het inwendige van een gewricht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

ascites

A

vrij vocht in de buikholte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

astheen

A

dun, zwak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

audiometer

A

apparaat waarmee men het gehoor kan testen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

auscultatie

A

het luisteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

ausculteren

A

luisteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

autopsie

A

lijkschouwing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

bilirubine

A

galkleurstof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

biopt

A

stukje levend weefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

bronchiaal ademgeruis

A

versterkt ademgeruis met hogere tonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

bradycardie

A

vertraagde hartslag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

bronchografie

A

rontgencontrastonderzoek van de bronchien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

bronchoscopie

A

inspectie van het inwendige van de luchtwegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

BERA

A

brainstem evoked respose audiometry

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

BSE

A

bezinkingssnelheid van rode bloedcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

capillairen

A

haarvaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

caudografie

A

rontgencontrastonderzoek van het onderste deel van het ruggenmerg (de cauda)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

chemisch

A

scheikundige

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

cholangiografie

A

rontgencontrastonderzoek van de galwegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

cholecystografie

A

rontgencontrastonderzoek van de galblaas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

claustrofobie

A

angst voor kleine ruimtes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

coloscopie

A

inspectie van het inwendige van het colon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

conjunctiva

A

oogslijmvlies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

consistentie

A

mate van vastheid (bv. van weefsel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

contour

A

omtrek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

corpulent

A

gezet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

cortonen

A

harttonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

CT

A

computertomografie; techniek waarbij men met rontgenstraling en met behulp van een computer driedimensionale beelden krijgt van doorsneden van het menselijk lichaam = tomogrammen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

cyanose

A

blauwe verkleuring van huid en slijmvliezen; ontstaat bij zuurstoftekort in het bloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

cystografie

A

rontgencontrastonderzoek van de urineblaas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

cystoscopie

A

inspectie van het inwendige van de urineblaas m.b.t. een scoop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

diagnose

A

vaststellen welke ziekte de patient heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

diagnostiek

A

methoden die men gebruikt voor het stellen van een diagnose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

diastolische druk

A

de onderwaarde van de bloeddruk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

doppleronderzoek

A

techniek waarbij men met behulp van geluidsgolven de stroomsnelheid van bloed in de bloedvaten kan meten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

duodenscopie

A

inspectie van het inwendige van de twaalfvingerige darm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

ECG

A

elektrocardiogram

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

echografie

A

techniek waarbij men door het meten van reflectie van geluidsgolven tweedimensionale beelden maakt van het menselijk lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

eczeem

A

chronische huidontsteking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

EEG

A

elektro-encefalografie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

elektro - encefalografie

A

techniek waarbij men door de potentialen in de hersenen vastlegt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

elektrocardiografie

A

techniek waarbij men de potentialen in het hart tijdens de hartactie vastlegt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

elektromcyografie

A

techniek waarbij men de potentialen in de spieren vastlegt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

EMG

A

elektromyografie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

endoscopie

A

inspectie van het inwendige van een orgaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

erytrocyten

A

rode bloedcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

evoked

A

uitgelokt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

exspirium

A

uitademing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

flebografie

A

rontgencontrastonderzoek van de venen = aders

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

fractuur

A

botbreuk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

fysisch

A

lichamelijk

59
Q

gastroscopie

A

inspectie van het inwendige van de maag

60
Q

genu valgum

A

x benen

61
Q

genu varum

A

o benen

62
Q

gramkleuring

A

kleuring voor bacterien

63
Q

haematemesis

A

bloedbraken

64
Q

harttonen

A

geluiden uit het hart, die ontstaan als de hartkleppen sluiten tijdens de hartactie

65
Q

hemisfeer

A

hersenhelft

66
Q

hersenstamaudiometrie

A

hersenonderzoek m.b.v. geluidsimpulsen

67
Q

heteroanamnese

A

anamnese door een ander verteld dan de patient

68
Q

hydronefrose

A

letterlijk; waternier

69
Q

hyperemie

A

verhoogde doorbloeding (van een orgaan bijv.)

70
Q

hypersonoor

A

verhoogde percussietoon over longweefsel

71
Q

hypertensie

A

te hoge bloeddruk

72
Q

hypotensie

A

te lage bloeddruk

73
Q

icterus

A

geelzucht

74
Q

ileus

A

elemmering van de darmpassage

75
Q

inequaal

A

niet gelijk

76
Q

inspectie

A

het bekijken

77
Q

inspirium

A

inademing

78
Q

intracerebraal

A

in de hersenen

79
Q

irregulair

A

onregelmatig

80
Q

IVP

A

intraveneus pyelogram (rontgencontrastonderzoek van het nierbekken

81
Q

jejunoscopie

A

inspectie van het inwendige van de nuchtere darm

82
Q

laparoscopie

A

inspectie van het inwendige van de buikholte

83
Q

leukocyten

A

witte bloedcellen

84
Q

lokalisatie

A

plaatsbepaling

85
Q

lumen

A

holte van een buis of hol orgaan

86
Q

M.

A

morus = ziekte

87
Q

malaise

A

ziektegevoel

88
Q

mamma

A

borst

89
Q

mictiecystografie

A

rontgencontrastonderzoek van de urineblaas

90
Q

mobiel

A

beweeflijk

91
Q

mobiliteit

A

beweeglijkheid

92
Q

MRI

A

techniek waarbij men door het veranderen van het magnetisch veld rondom het lichaam, beelden kan maken van doorsneden van het menselijk lichaam

93
Q

myelografie

A

rontgencontrastonderzoek van het ruggenmerg

94
Q

normotensief

A

met normale bloeddruk

95
Q

obductie

A

lijkschouwing

96
Q

obstructie

A

verstopping

97
Q

oedeem

A

te veel vocht in het weefsel

98
Q

oesofagoscopie

A

inspectie van het inwendige van de slokdarm

99
Q

palpatie

A

voelen

100
Q

percussie

A

het kloppen

101
Q

percuteren

A

kloppen

102
Q

perimetrie

A

het meten van het gezichtsveld

103
Q

peristaltiek

A

golfbeweging van het maagdarmkanaal, waardoor de voedselbrij wordt voortbewogen

104
Q

pes planus

A

platvoet

105
Q

PH

A

zuurgraad

106
Q

placentra

A

moederkoek

107
Q

potentiaal

A

spanningsverschil

108
Q

progressief

A

in toenemende mate ernstig

109
Q

provocerende factoren

A

factoren die de klachten uitlokken

110
Q

pulseren

A

kloppen van een slagader

111
Q

puncteren

A

aanprikken

112
Q

pyelografie

A

rontgencontrastonderzoek van het nierbekken = pyelum

113
Q

rectoscopie

A

inspectie van het het inwendige van het rectum

114
Q

reflecteren

A

terugkaatsen

115
Q

reflux

A

terugstroom

116
Q

regulair

A

regelmatig

117
Q

resistentie

A

ongevoeligheid, bv. tegen een geneesmiddel

118
Q

rhonchi

A

reutelend geluid over de luchtwegen dat ontstaat door vernauwing van de bronchi (lagere luchtwegen)

119
Q

scintigrafie

A

techniek waarbij na het toedienen van radioactieve stoffen tweedimensionale beelden van het menselijk lichaam kunnen worden verkregen

120
Q

scoop

A

achtervoegsel in woordsamenstellingen m.b.t. tot instrumenten waarmee men iets kan bekijken

121
Q

scopie

A

achtervoegsel in woordsamenstellingen m.b.t. bekijken, inspecteren

122
Q

sectie

A

lijkschouwing

123
Q

sediment

A

neerslag

124
Q

seldinger

A

naam van een techniek, waarbij men rontgencontrastvloeistof inbrengt in de bloedvaten via arteria femoralis= de beenslagader

125
Q

sonoor

A

normale percussietoon over longweefsel

126
Q

solide tumor

A

vast gezwel

127
Q

souffle

A

hartgeruis

128
Q

sputum

A

slijm uit de luchtwegen

129
Q

SSEP

A

somato-sensory evoked potential

130
Q

stethoscoop

A

instrument waarmee men de geluiden die in het lichaam worden gemaakt, kan beluisteren

131
Q

symptomen

A

ziekteverschijnselen

132
Q

systolische druk

A

de bovenwaarde van de bloeddruk

133
Q

tachycardie

A

versnelde hartslag

134
Q

tensie

A

bloeddruk

135
Q

thorax

A

borstkas

136
Q

titer

A

concentratie van stoffen in het bloed

137
Q

trombose

A

vorming van een bloedstolsel in een bloedvat

138
Q

tuberkelbacterie

A

bacterie die tuberculose veroorzaakt

139
Q

tympanitisch

A

normale percussietoon over de buik

140
Q

urinesediment

A

neerslag in de urine verkregen door de urine te laten centrifugeren

141
Q

venen

A

aders

142
Q

VEP

A

visual evoked potential

143
Q

vesico-ureterale reflux

A

terugstroom van urinevanuit de blaas de urineleiders in

144
Q

visusonderzoek

A

bepaling van gezichtsscherpte