Hoofdstuk 2 Pathologie Flashcards

1
Q

Aeroob

A

In de aanwezigheid van zuurstof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Allergie

A

Overgevoeligheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Anaeroob

A

Zonder aanwezigheid van zuurstof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Anaplasie

A

Het ontstaan van ongedifferentieerd weefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Anorexie

A

Geen eetlust

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Antidotum

A

Tegengif

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Antigeen

A

Stof die door het afweersysteem als lichaamsvreemd wordt beschouwd en daarom aanleiding geeft tot de productie van antistoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Antistof / antilichaam

A

Eiwit dat wordt gemaakt door cellen van het afweersysteem specifiek gericht tegen een antigeen; ook immunoglobuline genoemd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Atheroomcyste

A

Talgcyste

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Atrofie

A

Het kleiner worden van weefsel of cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Bradycardie

A

Verlangzaamd hartritme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Calor

A

Warmte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Carcinoom

A

Maligne tumor uitgaande van epitheelweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Causaal

A

Oorzakelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Cellulair

A

M.b.t. De cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Chemisch

A

Scheikundig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Chemotaxis

A

Aantrekking tussen levende organismen en chemische stoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Colon

A

Karteldarm, deel van de dikke darm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Coloncarcinoom

A

Dikkedarmkanker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Cogentitaal

A

Aangeboren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Constitutie

A

Gestel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Contractuur

A

Dwangstand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Deficiëntie

A

Tekort

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Diabetes mellitus

A

Suikerziekte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Diapedese

A

Uittreden van leukocyten uit de bloedvaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Differentiatie

A

Uitrijping van cellen en weefsels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Dolor

A

Pijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Endogeen

A

Van binnenuit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Epidemie

A

Snelle toename van het aantal ziektegevallen in een gebied, gevolg door een afname

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Etiologie

A

Leer van ziekteoorzaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Exogeen

A

Van buitenaf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Extracellulair

A

Buiten de cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Exsudaat

A

Uittreden van eiwitrijk vocht uit de bloedvaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Fagocytose

A

Het opnemen van vaste deeltjes (zoals bacteriën) in het cellichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Flegmone

A

Diffuus uitbreidende ontsteking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Functio laesa

A

Verstoorde functie

37
Q

Fysisch

A

Natuurkundig; lichamelijk

38
Q

Gegeneraliseerd

A

Over het hele lichaam

39
Q

Gelokaliseerd

A

Op een plaats

40
Q

Hemofilie

A

Bloederziekte

41
Q

Hyperemie

A

Verhoogde doorbloeding

42
Q

Hyperplasie

A

Toename van het aantal cellen

43
Q

Abces

A

Afgekapselde hoeveelheid pus

44
Q

Hypertrofie

A

Toename van celgrootte

45
Q

Hypoxie

A

Zuurstoftekort

46
Q

Immunoglobine

A

Eiwit dat wordt gemaakt door cellen van het afweersysteem specifiek gericht op een antigeen

47
Q

Infectie

A

Ontsteking als gevolg van necrose door micro-organismen

48
Q

Intracellulair

A

In de cel

49
Q

Irreversibel

A

Onomkeerbaar

50
Q

Leukocyten

A

Witte bloedcellen

51
Q

Leukocytose

A

Verhoogd aantal leukocyten in het bloedlymfadenitis

52
Q

Lymfadenitis

A

Ontsteking van de lymfeklieren

53
Q

Lymfangitis

A

Ontsteking van de lymfebanen

54
Q

Malaise

A

Ziektegevoel

55
Q

Mentaal

A

Geestelijk

56
Q

metaplasie

A

verandering van de differentiatie van weefsel

57
Q

metatastaseren

A

uitzaaien van een tumor

58
Q

mitose

A

celdeling

59
Q

multi

A

veel

60
Q

multicausaal

A

veroorzaakt door meer factoren

61
Q

necrose

A

weefselversterf

62
Q

opportunistische infectie

A

infectie met overvloedig in het milieu aanwezige micro-organismen die alleen optreedt bij een individu met een vermiderde weerstand

63
Q

orthese

A

apparaat ter ondersteuning van een lichaamsfunctie

64
Q

pathogenese

A

de wijze waarop een ziekte ontstaat

65
Q

PATHOLOGIE

A

ziekteleer

66
Q

porte d’entrée

A

toegangsweg

67
Q

predispositie

A

aanleg voor een aandoening

68
Q

progressief

A

in toenemende mate

69
Q

prothese

A

apparaat ter vervanging van een lichaamsdeel

70
Q

resistentie

A

weerstandsvermogen

71
Q

resorberen

A

opnemen

72
Q

retardatie

A

achtergebleven ontwikkeling

73
Q

reversibel

A

onomkeerbaar

74
Q

rubor

A

roodheid

75
Q

sarcoom

A

maligne tumor uitgaande van bindweefsel

76
Q

sepsis

A

aanwezigheid en vermeerdering van micro-organismen in de bloedbaan

77
Q

shock

A

terkort aan circulerend bloedvolume

78
Q

solitair

A

op zichzelf staand

79
Q

steriel

A

geen micro-organismen aantoonbaar

80
Q

suppletie

A

aanvulling

81
Q

tachycardie

A

versneld hartritme

82
Q

tachypneu

A

versnelde ademhaling

83
Q

toxine

A

giftige stof

84
Q

toxisch

A

giftig

85
Q

trauma

A

verwonding

86
Q

traumatoloog

A

specialist die zich bezighoudt met de behandeling van verwondingen

87
Q

trisomie

A

aanwezigheid van drie chromosomen van een soort

88
Q

tumor

A

zwelling

89
Q

urticaria

A

huiduitslag gepaard met hevige jeuk en vorming van bultjes